Eerder verschenen in Elsevier, 17 oktober 1987
Sinds april van dit jaar (1987) vertoeft mr. A. A. M. van Agt in Tokio als ambassadeur van de Europese Gemeenschap. Al bij zijn aantreden was er enig protocollair gehannes over de status van die diplomatieke titel en over de plaats waar hij zijn geloofsbrieven moest overhandigen. Enkele weken later verspreidde de Haagse geruchtenmachine het bericht dat Van Agt in Tokio zijn draai niet kon vinden en een terugkeer naar Europa overwoog. Aanleiding genoeg om de gewezen premier in Japan op te zoeken. In het voetspoor van een exotische diplomaat.
-HUGO CAMPS-
’ Ik maak een wedergeboorte mee, zonder fysieke gevolgen’
‘O,o, wat een prachtige avond! Hoor je die krekels, dat gezang, dat koor van de natuur? We zien ze nooit, als willen ze verscholen blijven in de betonnen jungle van Tokio. Maar ze zijn er iedere avond weer met hun klankkussen voor de nacht. Waarop het zo goed rusten is voor de bewoners van Hornat Camellia.’
We zitten op het ruime terras van de dubbele flat, vijf hoog, met uitzicht op de keizerlijke paleistuinen. EG-ambassadeur Andreas van Agt voelt zich dicht bij de hemel. Het genot is navenant. Hij savoureert zijn woorden zoals je dat met een oude cognac doet. ‘Want,’ zo geeft hij de verslaggever mee, ‘dat het vertrouwde Dries in Japan niet meer opklinkt is een verandering waarmee te leven valt. Tenslotte is Andreas ook een mooie naam, nog wel met de niet geringe betekenis van “De Stoutmoedige”. Maar niet meer in het Nederlands te kunnen verkeren is wel een echte amputatie.’
De vooravond kabbelt rustig voort in weemoedige mijmeringen van de gastheer over de kinderen, Brabant en Nederland, af en toe gekruid met al een vleugje oosterse mystiek. Mevrouw Van Agt luistert ingetogen mee. Zwijgen is na al die jaren van publieke heisa haar tweede natuur geworden. Verstild maar niet verdrietig zit ze daar en allerminst in de rol van nyonin-shonin (klein wezen) zoals het lot van de Japanse vrouw is. Van Agt zelf roept zijn Eugenie trouwens bij voortduring aan om de eigen monoloog de pointe van het tweevoud mee te geven.
Prachtige vrouw
Het Fillippijnse hulpje meldt zich voor het avondmaal en ik besluit maar eens op te stappen. Wandelend door de woonkamer geeft de ambassadeur ongevraagd wat uitleg bij enkele kunstwerken die nog herinneren aan zijn ministerieel verleden. Op twee tafeltjes prijken ook de staatsie-foto’s van Beatrix en Claus en keizer Hirohito. Wijzend naar Beatrix zegt Van Agt, hoorbaar ontroerd: ‘Een prachtige vrouw, niet? Geloof me: ze is een legende bij het leven.’
En Hirohito, vraag ik? ‘Ach, goede vriend, wie Japan verstaat, weet wat de keizer in dit land betekent. Het was een jammerlijke beslissing om het voorgenomen bezoek van Beatrix aan de keizer van Japan alsnog te annuleren. Ook ik spreek met respect en deelneming over het onpeilbaar leed dat zich tijdens de oorlogsjaren in de kampen van het toenmalige Nederlands-Indië heeft voorgedaan. Daar doe ik niets aan af. Maar we zijn vandaag anderhalve generatie verder. En als jurist wil ik het niet laten om nog eens de aandacht te vragen voor de stelling van wijlen prof. Röling. Die kwam na diepe studie tot de conclusie dat de keizer niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor de daden van het Japanse bezettingsleger. De Japanse keizer heeft daarenboven in 1971 Nederland bezocht. Dat was een eminente daad. Het is ook voor weimenende Japanners volkomen onbegrijpelijk dat het de Nederlandse vorstin, zestien jaar later, niet geoorloofd zou zijn om, naar elementaire eisen van hoffelijkheid, op een tegenbezoek te komen. Nogmaals, een heel jammerlijke beslissing.’
Ik zal maar niet verder zoeken of ik in dit eerbiedwaardige medium misschien ook nog een leuke anekdote over Wim Kok kan vinden’
Veiligheid
De ambassadeur wil een eindje meelopen tot ik een taxi heb gevonden. Hij praat nu over de veiligheid van Tokio, een stad zonder criminaliteit en drugs. Nee, hij heeft hier nooit bescherming, maar ook in Nederland wilde hij al geen zwaar bewapende kleerkasten om zich heen. ‘Dat is allemaal statusgedoe, imposante ijlte.’ Van Agt kijkt naar de lucht die zware dampen van vochtigheid over ons neerlaat. Onverwacht maakt hij een gedachtensprong naar de winter, (voor zich uit mijmerend) ‘Ik zal dit jaar geen sneeuw zien of hooguit één enkele verdwaalde vlok.’ We maken een afspraak voor een bezoek aan de ambassade de volgende dag. Ik zal dan ook kennis kunnen maken met zijn secretaresse die ‘het gracieuste Frans van Tokio spreekt en zeker de weelderigste haardos van de Japanse hoofdstad heeft.’ Alsof hij een zoon uitgeleide doet voor een verre reis blijft de ambassadeur me nawuiven tot de taxi in de duisternis verdwijnt.
Het Europa Huis is gloednieuw. De officiële inhuldiging is voor 15 oktober gepland. Maar de EG-ambassadeur zal ook dan nog niet kunnen beschikken over een ingerichte kamer. Hij moet het voorlopig doen met een reserve-bureau en twee stoelen. Dat de Europese Gemeenschap niettemin belang hecht aan een representatieve vertegenwoordiging in Tokio kan niet worden betwijfeld. Voor het populierhoge gebouw wordt jaarlijks een huur van 1,5 miljoen gulden neergeteld. En de 45-koppige diplomatieke vertegenwoordiging is op die van Washington na de grootste in de wereld.
Kritiek
Sprekend over de grondprijzen van Tokio haalt Andreas van Agt zijn zakdoek tevoorschijn en plooit hem theatraal open. ‘Ziet u wat deze ruimte voorstelt? Wel voor zo’n morzel grond betaal je vandaag in Tokio 150.000 gulden. Te gek.’ Hij leidt me rond over de verschillende etages van de ambassade en begroet het personeel in het Japans met ‘hooggeplaatste’. Waarop de Japanse secretaresses stante pede het handje ophouden voor de giechelmond. De ambassadeur is zeer te spreken over zijn staf, ook over de Japanners. Hij neemt me nu bij de arm voor een diepzinnig betoog.
‘Besef goede vriend wat Europa dit volk aandoet. De Japanners in onze ambassade moeten dagin-daguit, weekinweekuit, en de weken rijgen zich aaneen, onophoudelijk kritiek horen over hun land. Erger nog, ze moeten ons mede voorzien van argumenten om die kritiek te staven. Tot mijn grote verbazing doen ze dit met een weergaloze overgave omdat hun loyaliteit ten opzichte van de groep grenzeloos is. Maar ik ben me ten volle bewust van het feit dat we onze Japanse medewerkers om een daad van niet geringe zelfverloochening vragen. Ik denk niet dat ik de wapenuitrusting zou kunnen aantrekken om te keer te gaan tegen het land dat ik bewoon. Gelukkig heerst er een warme camaraderie op de ambassade. Er zijn geen menselijke banières en dat is goed want we leven in een ver en vreemd land. Maar er wordt ook flink en stevig aangepakt. Ter verstrooiing gaan we wel eens met z’n allen een avondje bowlen. Op zo’n avond moet iedereen ook een liedje zingen. De ambassadeur is dan de klos. Ik word dan in al mijn poverheid onthuld. Want Nederlanders kunnen niet zingen, ze hebben geen teksten paraat en ik beschik bovendien niet over een zangstem.’
Van Agt laat me plotseling staan en stuift af op een bejaarde Japanner die de ambassade betreedt. Intense omhelzing. Arm in arm verdwijnen ze samen in de lift. Een half uur later komt de ambassadeur me weer onderhouden. Met trillende stem, nog steeds in staat van opwinding: ‘Noteer, want hier volgt een aandoenlijk verhaal. Meneer Kanebo is voorzitter van de Japanse wandelaarsbond. Ofschoon ver over de zeventig heeft hij dit jaar nog meegelopen in de vierdaagse van Nijmegen en zowaar de tocht voltooid onder barre omstandigheden. Naar analogie met Nijmegen heeft hij nu ook een Japanse vierdaagse georganiseerd, die wordt gehouden ter gelegenheid van het wereldcongres voor internationale associaties van wandelsportbonden. Hij heeft me als spreker gevraagd voor een referaat over de sportbeoefening als zingeving van het bestaan. Ik kon dat niet weigeren, zoals u in uw grootmoedigheid zult willen begrijpen.’
Invloeden
De informatie-directeur van de ambassade, Michael Lake, is tot de overtuiging gekomen dat de public relations van de Europese Gemeenschap in Japan beter worden behartigd vanuit de regio’s dan in Tokio waar steeds een overdaad aan politieke, diplomatieke en commerciële drukte heerst. In de provincie Gifu-Ken zal de eerste EG-week worden gehouden die natuurlijk moet worden opgeluisterd door de hoogst persoonlijke aanwezigheid van ambassadeur Van Agt. We zullen met de Shinkansen-trein reizen. De excellentie draagt nu zelf zijn koffers, dat is ooit wel eens anders geweest. Voor het station van Tokio spreidt hij plotseling de armen en roept: ‘Ziedaar een stukje Amsterdam.’ Jawel, de architecturale analogie met het Centraal Station is sprekend. Van Agt vervolgt: ‘Zie je wel dat Japan niet zo’n gesloten eiland is maar zich integendeel heeft laten beïnvloeden door culturen van heinde en verre.’
Op het perron raakt de ambassadeur pas helemaal in verrukking voor de Japanse precisie. De eersteklas-coupé stopt precies op het cijfertje 8 zoals op het kaartje staat aangegeven. ‘En dat voor een trein zo lang dat je kop noch staart ervan kunt zien.’ Van Agt krijgt veel aandacht van de medepassagiers. Niet alleen door zijn opvallend wijnkleurig geruit pak en paarse das die zeker voor diplomatieke normen tot de pop-art behoren. Maar vooral ook door zijn spectaculaire gebaren waarmee hij een eigen omgeving creëert. Iedere passagier die naar het toilet moet, wordt uitbundig gegroet door deze blanke heer. En als het koffiemeisje diep naar de passagiers buigt voordat zij de coupé verlaat, heft de ambassadeur een zwaaihandje op en roept een hartelijk dankwoord terug. Alsof hij nog steeds niet weet dat Japanse meisjes altijd met de blik naar de grond lopen, zeker in een eersteklas-coupé.
Hij tikt me op de schouder en zegt: ‘Als u nog eens een typische Nederlandse – want veeleisend – wilt zien, kijk dan naar mijn vrouw. Ze probeert tegelijkertijd te slapen en het landschap te aanschouwen.’ Af en toe verlaat hij de coupé, en keert dan even later met de triomfantelijke mededeling terug: ‘We rijden, wat zeg ik, we vliegen met 220 kilometer per uur.’
Saluut
Aan het station van Gifu staan de limousines klaar – Japanse wel te verstaan – die ons naar het Grand Hotel zullen brengen. Voor hij instapt steekt Andreas van Agt nog even de kop in de lucht. Niet om een frisse neus te halen, maar zoals hij zelf zegt ‘in een nederig saluut aan de bergen’. De weg naar het hotel vindt hij eng. We rijden over een dijk langs een machtige stroom. ‘Het lijkt wel of we ons in Volendam bevinden.’ Het verkeer is voor hem evenwel iets te druk en te riskant om van het landschap te kunnen genieten.
In het hotel staat de delegatie van het Gifu Prefectural Government reeds in de aanslag voor een plechtige begroeting. Andreas van Agt loopt nu heel serieus op vice-gouverneur Hiromu Kajiwara af. Beiden beginnen aan het buigingsceremonieel. De vice-gouverneur doet dat met Japanse snedigheid alsof hij een knipmes in de rug heeft. Ambassadeur Van Agt neigt plechtstatig en in slow motion naar de aarde toe en blijft een kleine eeuwigheid roerloos staan als een schansspringer. De ogen gericht op een fixatiepunt ergens in de onderste vouwen van de pantalon van zijn tegenspeler. Dan worden de visitekaartjes uitgewisseld, want in Japan ontstaat geen relatie zonder visitekaartje. Van Agt hervindt ook meteen zijn Nederlandse vrolijkheid: ‘Spreek ik uw naam niet behoorlijk uit mister vice-governer Kajiwara? Dat zal u minder goed lukken met de mijne.’
Voor vanavond is een evenement te water gepland: cormorant fishing. Terwijl het hoge gezelschap in een bootje op de rivier het avondmaal zal nuttigen, zullen Japanse vissers een demonstratie geven in visvangst met eenden. Het wordt een indrukwekkend maar bloeddorstig schouwspel. Aan de voorsteven van de visserssloep zorgen brandende toortsen voor een feeëriek licht- en schaduwspel. In het licht duiken eenden, als marionetten bespeeld door de vissers aan weerszij van de visserssloep, naar hun prooien onder water. De eenden kregen vooraf een ring in de keel geboord om te verhinderen dat ze het gevangen goedje zelf zouden verorberen. Van Agt kijkt toe alsof hij de rivier zelf ziet branden. Er wordt gegeten en gedronken en geapplaudisseerd. Dit alles af en toe doorkruist door een vrijblijvende discussie over Japan, Nederland en de wereld.
De vice-gouverneur die tijdens een officieel welkomstwoord het belang had onderstreept van vriendschappen tussen vreemde mensen en volkeren, krijgt een dankwoord van de EG-ambassadeur. ‘Bedankt voor deze wonderbaarlijke happening die ons de ogen heeft geopend voor een nieuw Japans staaltje van hightech in de wereld van de visserij,’ zo prijst Van Agt. De Europese genodigden gaan krom van het lachen, de Japanners knikken beleefd terug. Tijdens de wandeling naar het hotel fluistert Van Agt Eugenie toe: ‘Daar zou in Nederland zeker protest van komen.’
Geschenk
We eindigen de avond in exclusief Europees gezelschap in de bar van het Grand Hotel. Andreas van Agt geniet nu van een Armagnac en een sigaar. De ambassadeur staat af en toe op om zelt met de zoutjes rond te gaan. Giancarlo Pau, een Italiaanse voorlichtingsdiplomaat, verwoordt de aanhankelijkheid met zuidelijke warmte. ‘De komst van mister Van Agt in Tokio is een geschenk voor Europa en Japan. En ook voor ons die nog eens mogen meemaken dat er aan de top van de Eurocratie een mens van vlees en bloed ademt. Een poëet, een feeërieke filosoof. Had ik het geweten dat mister Van Agt naar Tokio zou komen, dan had ik nooit mijn overplaatsing naar Londen aangevraagd.’
De volgende ochtend heeft de charmante ambassadeur evenwel last van een ochtendhumeur. Hij heeft slecht geslapen en wil een stevig ontbijt. ‘Dat is nu wel aan mij besteed, want ik voel me uitgewoond.’ Na overleg met Eugenie besluit hij een omelette te nemen. ‘Dat glijdt goed.’ Lezend in The Japan Times wordt de heer Van Agt weer klaar wakker. ‘Hoor hier eens wat een politiek leider als programma heeft voor te stellen. Japan moet een culturele en economische supermacht worden. Punt uit. Ja, ja, wie kan daar tegen zijn? De ontroering grijpt je aan.’ En als hij een poosje later leest dat Michael Jackson heftig ontkent dat hij ooit een bad heeft genomen in Evian-water, is Van Agt er weer helemaal bij. ‘Zo word je wel wakker,’ mompelt hij in extreme verbazing over zoveel onzin. ‘Ik zal maar niet verder zoeken of ik in dit eerbiedwaardige medium misschien ook nog een leuke anekdote over Wim Kok kan vinden.’
De EG-ambassadeur wordt om negen uur verwacht op de prefectuur voor een officiële ontvangst bij de gouverneur. Maar hij wil niet al te gehaast zijn en sust zijn vrouw met de opmerking: ‘Helderheid van geest is een mooi ding, maar niet op dit uur.’ Iets over negen zet hij zich toch aan de leiding van de Europese karavaan, op weg naar een nieuw ritueel. Op de prefectuur worden korte toespraakjes gehouden en geschenken uitgewisseld. Gouverneur Yusuke Uematsu is een oude man die in gregoriaans geknor verzinkt. Hij wil spreken en glimlachen tegelijk. Andreas van Agt daarentegen bloeit weer helemaal op, als hij het woord neemt. Meteen al klinkt het ‘Dear friend’ met bijbehorende armgebaren. Maar de echte Van Agt zal pas in de namiddag opstaan tijdens een symposium voor een gehoor van enkele honderden Japanners.
Voortdurend buigend naar de gouverneur en zijn medewerkers die als marmeren monumentjes met rode pluim in het knoopsgat zitten te luisteren, praat de EG-ambassadeur nu alsof hij voor een CDA-congres in Noord-Scharwoude staat. Het regent de ene ‘Dear friends’ na de andere en dat is Van Agt nog lang niet genoeg. Hij begint zowaar grapjes te maken met de vertaalster die hij prijst voor zoveel geestdrift. De Japanners in de zaal weten niet meer hoe ze het hebben. En de vertaalster zelf slaat blozend aan het stotteren.
Moment supreme
De spreker is nu niet meer te stuiten. De armen wijd begint hij op een bepaald ogenblik te improviseren over de kookkunst van zijn vrouw en van hemzelf. Af en toe wacht hij op applaus, maar Japanners verstaan zijn humor (nog) niet. De gouverneur van Gifu heeft de ogen al lang gesloten als Van Agt in mooie, Brabantse pathos afrondt: ‘Goede vrienden, buiten deze congreszaal regent het, maar wij hier binnen voelen de zon.
Er hangt mist over de bergen maar deze EG-week heeft in Gifu licht gebracht. De winter nadert, maar onze harten worden warmer en warmer in het perspectief van een nieuw verbond. Ik dank u hartelijk.’
Van Agt loopt naar de vertaalster voor een stevige handdruk. Hij krijgt bloemen aangereikt door twee Japanse barbie-popjes. Dan komt het moment supreme voor de spreker. Minutenlang zwaait hij met zijn ruiker hoog boven het hoofd naar de zaal. In een flits zie ik Joop Zoetemelk staan na het veroveren van de regenboogtrui. Van Agt als volksheld in Gifu: alleen de kussen van een plaatselijke schone ontbreken nog.
Het is hoog tijd voor wat toerisme. We vertrekken naar het plaatselijk museum waar ook Europese schilderkunst, in particulier bezit van de inwoners van Gifu, is tentoongesteld. Onderweg komt Van Agt nog even terug op zijn congrestoespraak. ‘Ik probeer de mensen tenminste nog een emotie mee te geven. Ja, waar ik ook ga of sta. Elk publiek begiftigt me met een inspirerende aandacht of dat nu in Nederland of in Japan is. Dan stelt zich de eis: il faut payer de sa personne. Met het uitspreken van zo’n tekst als daarnet moet je natuurlijk de blik op oneindig zetten. Je mag jezelf niet horen, anders voel je ter plekke de blos.’
Bij het museum hurken Japanners met vreemde kapjes op het hoofd in de grasperken neer. De ambassadeur wil meteen weten wat dat te betekenen heeft. ‘Wat zegt u? Ze rapen de weggewaaide blaadjes van de bomen een voor een op. Monnikenwerk! En er wordt gezegd dat de herfst nog niet eens begonnen is.’ Tijdens de rondgang in het museum roept Van Agt voortdurend Eugenie aan zijn zijde om de ontroering voor zoveel pracht te delen. ‘Een Renoir in Gifu… wel wel,’ klinkt het uit de verbaasde mond van de Europese hoogwaardigheidsbekleder. Stilstaand voor een potloodtekening van Odilon Redon onder de titel ‘Une cloche battait dans la tour’ fluistert Andreas van Agt me met hese stem toe: ‘Dit is duiding van vergankelijkheid. De tijd tikt nu ook onder ons vandaan. De dood nadert.’ En een schilderijtje verder: ‘Ziet u ook die bladeren van de bloemen die zich toevouwen omdat het koud is en donker wordt. Zoals de dood.’ Mijmerend bij een schilderij van ene Tadashi Mareya gaat de prominente bezoeker nog een stap verder in de metafysische analyse: ‘Hier passen alleen de woorden bij “Gedenk dat gij van stof zijt en tot stof zult wederkeren”. Dat zegden we vroeger op de woensdagmorgen en dan kwam het kruiske op het voorhoofd. Dat zijn we nu allemaal kwijt. Helaas, zeer helaas.’
Euforisch
Voordat we het museum verlaten zijn de sombere gedachten bij de heer Van Agt alweer weggedreven. Hij verkeert nu eerder in een euforische stemming en declameert voor mij de zielekreet: ‘Voelt u u zelf ook zingen, wijder worden, opengaan als een bloem voor de zon? Dat is de sensatie die ik hier ervaar. Ja, ontroering ook. Weer kwelt nu een oud verlangen. Een van mijn dromen die ik koester en die ik nog ooit hoop in vervulling te doen gaan, is het orgel te kunnen bespelen, de koningin der instrumenten. Om van muziek, de meest abstracte van alle kunsten naar ik waardeer, om daarvan maker, voortbrenger te kunnen zijn.’
De laatste avond in Gifu eindigt met een receptie. Met zang en dans. Als plotseling een sliert Japanse meisjes in Hollandse klederdracht komt binnengestormd, kan de vreugde bij de ambassadeur niet meer op, en besluit hij mee te dansen. Later zegt hij in diepe ernst: ‘Ik vrees dat talloze Hollanders bij het aangezicht hiervan zouden reageren in schamperheid. Bang als ze zijn voor eigen emoties, emoties die ze misschien niet eens meer kennen. Maar was dit niet wonderschoon? Ik bedoel niet zozeer de kostuums van die meisjes maar alle heilige moeite die ze gedaan hebben om deze visuele verzustering tot Europa present te stellen.’
Zichtbaar ontroerd vertrekt Andreas van Agt naar de binnenstad waar hij met de gouverneur het avondmaal zal gebruiken in een plaatselijk restaurant. Enkele uren later komt de ambassadeur me ten diepste gegrepen in het hotel opzoeken. Hij heeft iets
unieks meegemaakt en wil dat graag delen: ‘Jawel, zo mag u dat zeggen; nog steeds in vervoering.’ (Met omfloerste stem, voor een keer de handen roerloos gevouwen) ‘Lang zal me dit beeld bij blijven. De sfeer was al informeel geworden, jassen uit, dassen los. Tot ieders verwondering — ook die van de Japanners — stond de gouverneur ineens op en begaf zich naar het podium. Sloffend als een heel oude man. Eens op het podium zong hij met een geisha een duet. Zijn stem was al even versleten als zijn hele lichaam. Maar die oude man zong, gebogen op zijn knieën in dat hoge licht van het podium. En het hoofd werd almaar ouder. Maar hij zong alsof hij daar alleen was. Het lied van zijn leven. Dat was zo puur en van zulke intense melancholie dat iedereen met hem was. Spreek rne niet meer van de ontoegankelijkheid van Japanners die de deur van hun ziel op een niet te openen slot zouden hebben gedaan.’
Gerieflijke sociale omgang
Terwijl mevrouw Van Agt en het diplomatieke gezelschap nog een paar dagen in Gifu blijven, keren de ambassadeur en ik terug naar Tokio. Maar alsof de duvel ermee speelt, vergissen we ons bij de overstap in Nigoya in de trein. Van Agt oppert de mogelijkheid dat we misschien wel in Hiroshima terecht zullen komen. Al wil hij daar ook weer niet paniekerig over doen. Alleen heeft hij niet genoeg geld op zak om nog een nieuw ticket te kopen. De kaartjesknipper verwijst ons naar een toeristencoupe met de geruststelling dat ook deze trein Tokio passeert. Maar erg gerust zijn we er niet op.
Een gerieflijke sociale omgang is voor Japanners belangrijker dan de waarheid. Daarom zeggen ze ook nooit neen. De ambassadeur besluit niet langer te piekeren over wat de onmiddellijke toekomst ons zal brengen. “We zullen ook dit wrede lot samen delen,’ lanceert hij als motto. Zij het met de aansluitende aanmerking: ‘Mocht ons dit in Nederland overkomen zijn, zou de halve pers weer over ons heenvallen onder de sprekende titel “Ziet de hansworsten daar zitten”!’ Van Agt ziet plotseling dat we in een coupé beland zijn vol schoolmeisjes in blauwe uniform. Ze liggen allemaal te slapen. Wat hem de opmerking ontlokt: ‘Het duidt ten kwade als kinderen overdag liggen te slapen. Zeker om tien uur ’s ochtends.’
We doden de tijd met het uitwisselen van summiere Japanse impressies. Over Tokio dat zo neurotisch met de mensen is meegegroeid tot een slakkenhuis of beter gezegd tot een dwaalstad zoals het Londen van Dickens was. Van Agt beschrijft de drift van de Japanner in het zoeken naar compromissen. Een karaktertrek die zelfs in de taal terug te vinden is. ‘In het Japans is er veel meer dan hier en daar.’ Hij zegt het zeker als jurist bovenmatig boeiend te vinden in een samenleving te leven waar het conflict uit den boze is en waar procederen al op voorhand als een nederlaag wordt beschouwd. Jawel, achter de charmante presentatie woont robuustheid, maar Japanners stoppen vlak voor de breuk. Wel is het de ervaring van de ambassadeur dat Japan lijdt onder het gevoel niet geliefd te zijn in de wereld. Er is zelfs een woord voor ontstaan dat ook in het Japans is overgenomen: Japan bashing. Hij hoopt dat Europa meer begrip zal opbrengen voor het hulpeloze gebaar van toenadering. ‘Maar we moeten het natuurlijk zien, onderkennen, wederom achter een facade, als het ware door de spiegels van hun ogen.’
Negatieve publikaties
We arriveren in Tokio en besluiten de goede afloop van het misverstand vanavond samen te beklinken in een Japans eethuis. Enkele uren later lopen we vrolijk door het uitgaanscentrum Roppongi, waar bars en discotheken met tientallen boven elkaar zijn gebouwd. Een enkel animeermeisje roept ons na. In het restaurant komt Nederland uitvoerig en met lichte melancholie aan bod. Al wil de ambassadeur eerst nog eens ferm waarschuwen voor de geringschatting die in Nederland zou kunnen leven voor de reële invloed die de negatieve publikaties in Time, Der Spiegel en The Economist hebben.
‘Ik word nu al bij tijd en wijle gewaar dat potentiële investeerders in Japan zoniet zichtbaar op hun schreden terugkeren dan toch zich herbezinnen. Waarschijnlijk merk je in het buitenland veel beter dan in het dorp Nederland hoe zeer wij over de tong gaan en hoe zeer ons gelaat besmeurd is. En ik behoor niet tot die mensen die Nederland de rug hebben toegekeerd en hun tijd aan de mediterranee verdoen met onder elkaar te smalen en te schamperen over de verloederde samenleving, waaruit ze dan gelukkig zijn ontkomen.’
Andreas van Agt beweert niets te begrijpen van de geruchtenstroom die hem alweer plannen toedicht om binnen de kortste keren Tokio te verlaten. Het is beslist niet zo dat hij met een been in Brabant en met het andere in Japan staat.
‘Jawel, ik ken de onrust, ben altijd gedreven door het werkzame besef dat de wereld zo groot is en dat er bijgevolg nog zoveel is waarop ik mijn handen zou willen leggen. Dat is geen wispelturigheid, dat is de zoektocht naar geluk. Maar ik voel me gezond, goed en gelukkig in Tokio en ben vast van plan om hier nog enkele jaren te blijven. Was ik in Nederland gebleven zou ik in een verhebben genomen om me te verdiepen in de oosterse mystiek en het Zenboeddhisme. Hier staat het om me heen. In deze stad vol lawijt en gedruis bots je plotseling op een tempelpoort tussen twee flatgebouwen. Zo’n ontmoeting ontroert me. Mijn ontdekkingstocht in de diepte moet natuurlijk nog beginnen, maar ik heb ervaren dat inmiddels wel al mijn déja vu’s en déja entendu’s uit mijn leven zijn gesmolten. Ik maak een wedergeboorte mee. Ik beschouw dit als een reïncarnatie zonder fysieke gevolgen.
Breek broze herinneringen niet stuk
‘En dan is er nog de prettige bijkomstigheid dat ik als oud-premier over entrees beschik die anderen veel moeizamer zouden krijgen. Ik geniet van een rente die nu betaald wordt op eerder moeizaam geïnvesteerd kapitaal. Over vier jaar sta ik weer voor andere eventualiteiten open. Dat kan de landspolitiek zijn, de EG-commissie in Brussel laat zich denken of zelfs iets a la Joop den Uyl bij de Verenigde Naties.’
Er gebeurt iets met Van Agt als we over Brabant komen te spreken. Andreas wordt nu weer even Dries van Agt. Weemoed in de stem en in de ogen. Hij raakt voorzichtig mijn arm aan, alsof hij wil zeggen: ‘Breek deze broze herinnering niet stuk’.
(Lange pijnlijke stilte.) ‘Ja Brabant, daar liggen mijn wortels. Als je ouder wordt, breekt je dat op een intense manier steeds vaker op. Dit besef zal niet meer inslapen. Ik ken weinig dagen in mijn leven die zo ontroerend zijn geweest als de vroege ochtend van 21 juni 1983. De dag dat ik als gouverneur werd ingehuldigd in het aloude Brabant. We kwamen uit het Gelderse en voeren de rivier over. De zon stond hoog en aan de overzij van de rivier daar was Brabant.
Daar stonden de fanfares en muziekkorpsen te wachten, daar waren de tafels gedekt met krentenbrood en brandewijn met suiker. En toen we over de Maas reden, luidden in Cuyk de klokken en naar mijn gevoel in gans Brabant. Dat heb ik zo iets ontroerends gevonden dat ik daar ook nu weer niet zonder tranen over kan vertellen.’
De ambassadeur vermant zich en zegt dat ‘deze in de knop gebroken Brabantse bloem’ toch veel op touw heeft gezet, zij het dan niet voltooid. En er is natuurlijk iets moois voor in de plaats gekomen. De wondere wereld van Japan waar hij een ware botsing der culturen hoopt te helpen ontketenen.
Andreas van Agt recht de rug, glimlacht geheimzinnig en begint dan in dat Japanse eethuis te declameren alsof hij ‘Ik wil voor Europa een gezant zijn. Geen zendeling van statistieken, handelsbalansen en quota’s, maar een gezant van 250 miljoen stervelingen.’ (Samenzweerderig nu) ‘Tijdens de zomervakantie hebben mijn vrouw en ik in Nijmegen de eerste golflessen genomen. Uit de mond gespaard en aan het wielrennen onttrokken. Zie toch hoe dierbaar Europa ons is. Want hij die de EG tot de Japanse golfterreinen kan doen doordringen (waar politiek en business hun beslag krijgen), heeft voor het Avondland een eminente toekomst verzekerd die tot diep in de 21ste eeuw zal reiken.’