“Het is hangen en wurgen tegenwoordig, om ze door de pel heen te krijgen.” Aan het woord: de heer R. van der Ploeg in Zoutkamp, van de grote plaatselijke handel in garnalen en vis Heidema en Van der Ploeg. Zijn probleem: de garnalenpellerij, nog steeds voornamelijk een werkje dat bij particulieren wordt uitbesteed, maar waar, door allerlei omstandigheden, de klad in dreigt te komen.
Zolang er nog altijd geen behoorlijke machine is uitgevonden die de handarbeid kan vervangen, zal het pellen de bottleneck blijven in het “produktieproces” van die kostbare zeeschat.
Nu rijdt iedere morgen om een uur of zeven door het stille dorp Zoutkamp in Noord-Groningen de vrachtwagen van Heidema en Van der Ploeg door de straten, toeterend en op die wijze de inwoners oproepend om een zak garnalen “in de dop” te willen afnemen, – vijf, tien of twintig kilo, al naargelang men denkt deze dag thuis aan te kunnen. En nog steeds vindt men een aantal gezinnen bereid dit thuiswerk te verrichten. Maar de vraag is: hoe lang nog?
Mevrouw Van Oosterom-Faber is er nog steeds voor te vinden. Nu is zij natuurlijk ook niet voor niets Wereldkampioene Garnalenpellen en (sinds 8 juni jl.) de trotse bezitster van De Gouden Garnaal, een kleinood, dat haar werd uitgereikt nadat zij 55 mededingsters, onder wie Belgen, Joegoslaven, Duitsers en Denen, in de visafslag van Termunterzijl verslagen had door in 20 min. tijd aan schone garnalen 410 gram te produceren. Maar zij had dat kunstje dan ook al in haar vroegste jeugd geleerd. “In ons garnalendorp Zoutkamp deden we dat thuis al als je vijf jaar was. Je moeder zei dan: “Al doe je maar een klein schoteltje”. Het was een bijverdienste, ook in veel schippersgezinnen, want de schippers mochten toen nog niet zo veel vangen als ze wilden. Als je heel goed en vlug pelt, haal je wel een kg schoon gepeld per uur. Voor een kg schone garnalen krijg je nu aan de fabriek f 4,-. Wat je gepeld hebt, breng je ’s avonds daarheen; daar wordt het meteen gewogen en je krijgt er meteen voor uitbetaald. De vrachtauto komt de koppen weer bij je thuis afhalen. Vroeger moesten alle garnalen meteen gepeld worden, zodra ze op de wal kwamen, want er waren nog geen koelinstallaties; en ook moesten ze daarna om de zelfde reden meteen van de hand worden gedaan. Nu zijn er wel van die installaties. Maar toch blijft het het beste pellen met garnalen die zó van het schip komen; want de verse zijn het makkelijkst te pellen.
Vroeger betekende dat pellen een bijverdienste die een gezin gewoonweg niet kon missen. Wij waren thuis met negen kinderen en mijn moeder nam per dag 2 houten bakken met samen 80 kg garnalen af, maar dan zaten de grote kinderen ’s ochtends voor schooltijd al te pellen, en ook ’s avonds na het eten nog natuurlijk, en dan mochten ze om beurten, om uit te rusten, eventjes aan tafel slapen. En zo verdiende mijn moeder met de kinderen dan een gulden of zeven per dag bij. Vijf dagen in de week, want in het weekend werd er niet gepeld. We zongen erbij, en het was achteraf gezien, zo met het hele gezin rond de tafel, eigenlijk best gezellig. Alleen: spelen deed je natuurlijk niet veel, voor schaatsen of zwemmen was er nooit tijd. Ik doe ’t nog wel steeds, maar eigenlijk, als ik eerlijk ben, toch eerder uit gewoonte en een beetje voor de luxe. Zes uur per dag, dat komt neer op zo’n kilo of zes, zeven schoon. Maar ik geloof wel dat steeds minder mensen het doen. Want wat hou je d’r eigenlijk helemaal van over?”
Haar man is garnalenvisser. Een van de vijftien die Zoutkamp nog kent, naast een dozijn vissers die schol en tong vangen. De concurrentie is groot. Als ze elkaar op zee passeren, zullen ze over het zendertje dat ze allemaal aan boord hebben, elkaar niet gauw vertellen of ze „een mooie trek” hebben gehad; zendertjes noemen ze dan ook „leugenkastjes”. Van Oosterom: „Van het jaar raakte ik een keer vast met mijn schip op een mosselbank. De andere schippers passeerden me af en toe, maar niet ééntje die het in z’n hoofd haalde om me los te trekken. Ik heb er mooi een week lang op vast gezeten; toen ben ik bevrijd door een visserman van een ander dorp, die het niet langer kon aanzien. Het is een hard beroep, visserman. Als ze op een fabriek de werkomstandigheden hadden die wij kennen, werd er alleen maar gestaakt. Eigenlijk alleen maar nog iets voor jonge mensen: die kunnen het lang volhouden en ’s avonds en ’s nachts doorvissen; die komen soms twee dagen lang niet uit de kleren. Ik zelf vind het zaterdags mooi geweest. Maar op zondagavond, zo is dat nou eenmaal met een visserman, begin ik de werkkleren toch alweer te ruiken. En dan is het de volgende morgen om een uur of 4, en zomers nog een paar uur vroeger, toch maar weer opstaan en naar zee.”
Mevr. Van Oosterom: „Dat pellen moest je vroeger wel met je hele gezin doen om wat bij te verdienen, en zo was ar ook nooit armoe in het dorp, integendeel: als er hier een collecte was, van het Leger des Heils of zo, dan werd er altijd gezegd dat je kon merken dat de mensen goed hun brood hadden. Maar nu maakt iedereen ook zonder dat pellen het wel goed.”
Voor de heer R. van der Ploeg en zijn collega’s in de garnalenhandel zit er meer aan vast. „In het algemeen,” zegt hij, „is het het streven om de vangst zo snel mogelijk bij de pelsters in huis te krijgen; de verse garnalen zijn nu eenmaal het makkelijkst te pellen, en garnalen zijn zeer snel aan bederf onderhevig. Zodra ze van de afslag komen bewerken we ze dus al licht met wat benzo-zuur. Al te koel opgeslagen mogen ze niet worden, want dan zouden ze te koud zijn voor de handen van de pelsters. Ook mixen we de vangsten een beetje, want anders zou de ene pelvrouw alleen maar goede krijgen en de volgende alleen maar minder goede, en dan zouden ze elkaar in de haren vliegen. Overigens: de gepelde garnalen moeten we wassen, en dat kost je in doorsnee nog een 10 pct. van de partij. Maar de moeilijkheid is nu steeds meer om ze door de pel heen te krijgen. Dat is hangen en wurgen geworden. Garnalen genoeg; ze kunnen enkel niet allemaal gepeld worden. De aanvoer van de ongepelde is groot en de vraag naar garnalen is volgens mij ongelimiteerd.
Maar er zijn te weinig pellers en je blijft dus zitten met honderden kilo’s per dag die doorgedraaid moeten worden. Het klinkt heel raar, maar je zou kunnen zeggen: hoewel er niet genoeg zijn, zijn er toch te veel. Ik bedoel: je kunt er niet genoeg op de markt brengen gezien de vraag, maar je krijgt er te weinig door die bottleneck heen.” Intussen blijven vooral de pelsters in Volendam voorlopig nog een reden tot troost. Daarheen vertrekt iedere dag uit Zoutkamp een vrachtwagen met zo’n 10.000 kg. Het is eigenlijk een raadsel dat daar nog zo veel mensen bereid zijn te pellen. „Want het is toch een welvarend stukje randstad. Maar ik denk dat ze er nog van tradities houden. Ook op zondagavond wordt daar nog in veel gezinnen gepeld. En er zal wel niet voor niets een Garnalensteeg in Volendam zijn.” Al met al blijven garnalen anno 1973 sen vrij zeldzame lekkernij. „Ze zeggen wel eens: geef de pelsters een hoger loon, dan zal de animo wel toenemen. Maar daar geloof ik niets van: volgens mij zou er dan minder gepeld worden, omdat men dan gauwer tevreden zou zijn met de bijverdienste. En bovendien, gesteld al dat de produktie zou toenemen, dan zou de winkelprijs van de garnalen aanzienlijk hoger worden”.