Arthur der Weduwen (University of St Andrews, Schotland, Verenigd Koninkrijk) heeft met zijn masterscriptie de Elsevier/Johan de Witt-scriptieprijs voor geschiedenis gewonnen.
Deze prijs werd zaterdag voor de derde maal uitgereikt. De jury was unaniem van oordeel dat de auteur met zijn scriptie een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een beter inzicht in het belang van het krantenwezen in de Republiek tijdens de Gouden Eeuw.
In zijn scriptie ‘The development of the Dutch press in the seventeenth century, 1618 – 1700’ beschrijft en analyseert Der Weduwen de complexe relaties tussen de verschillende overheden in de Republiek der Nederlanden in de 17e eeuw (staten, gemeentebesturen), uitgevers en de markt voor nieuws. De jury: ‘Hij vat de bestaande kennis samen, hij biedt nieuwe perspectieven op deelterreinen, hij inventariseert resterende exemplaren van de nieuwsbladen in heel Europa en plaatst het verschijnsel uitstekend in de maatschappelijke context.’ Nadat juryvoorzitter prof. dr. Robert von Friedeburg de overwegingen van de jury had toegelicht ontving Arthur der Weduwen zijn prijs uit handen van Gertjan van Schoonhoven, chef redactie Nederland van het weekblad Elsevier. Eerder hadden de vier genomineerden een toelichting gegeven op hun scripties.
Stimuleren van historisch onderzoek
De jaarlijkse geschiedenisprijs gaat naar de beste bachelor- en of masterscriptie, die betrekking heeft op de Republiek der Nederlanden in de 17e eeuw. Doel is het stimuleren van historisch onderzoek naar dit belangrijke tijdvak. De prijs is een initiatief van de historische vereniging Vrienden van De Witt in samenwerking met het weekblad Elsevier. Het Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds maakt de jaarlijkse uitreiking met een substantiële bijdrage mede mogelijk.
De prijswinnaar ontving een geldprijs van € 1500,-, een boekenpakket, een jaarabonnement op Elsevier en een jaar lidmaatschap van de Vrienden van De Witt. In totaal werden 10 scripties ingediend. De keuze voor de prijswinnaar was gebaseerd op criteria als innovatie, methodische aanpak, taalgebruik en uiterlijke vormgeving.
De jury bestond uit prof. dr. R. von Friedeburg (Erasmus Universiteit Rotterdam), dr. G. de Bruin (Universiteit Utrecht), drs. H. Wilbrink (Universiteit Leiden en bestuurslid Vrienden van De Witt), prof.dr. F. van Lieburg (Vrije Universiteit, Amsterdam), dr. J. Koopmans (Rijksuniversiteit Groningen) en dr. L. de Jonge (historicus en voorzitter wetenschappelijke commissie Vrienden van De Witt). De Jonge trad op als secretaris van de jury.
Juryrapport winnende scriptie
De publicatie van periodiek verschijnende nieuwsbladen in de zeventiende eeuw heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de publieke opinie in de vroegmoderne samenleving. Het belang van deze ontwikkeling, die het begin van een zelfstandige pers betekende, heeft tot nu toe te weinig aandacht gekregen in de Nederlandse geschiedschrijving. Het winnende werkstuk vat de bestaande kennis over de Nederlandse nieuwsbladen in de Gouden Eeuw samen en biedt een belangwekkend nieuw perspectief op dit nog grotendeels braak liggende wetenschappelijke terrein.
De scriptie beschrijft op heldere en vlotte wijze de verschijning van de eerste periodiek verschijnende nieuwsbladen in de Republiek tijdens de Gouden Eeuw. De auteur besteedt aandacht aan de uitgevers, de vormgeving, de verspreiding en natuurlijk de inhoud van de bladen. Hij toont overtuigend aan dat de opkomst van de nieuwsbladen gezien moet worden tegen de achtergrond van de stijgende behoefte aan informatie in de Republiek. Deze drang naar informatie kwam voort uit haar op handel gerichte open economie, waarbij kennis over buitenlandse ontwikkelingen voor kooplieden essentieel was om risico’s goed te kunnen inschatten. De kwaliteit van het verstrekte nieuws bepaalde de waarde van kranten, zodat uitgevers geneigd waren aanzienlijke middelen te besteden aan het vergaren van nieuws, waarbij regelmatig de verordeningen van de overheid inzake de geheimhouding werden geschonden. Het verschijnen van periodieke nieuwsbladen stelde de burgerij in de gelegenheid zich onafhankelijk van de informatie van overheidszijde een mening over talloze politieke onderwerpen te vormen.
De scriptie toont ook de enigszins tweeslachtige houding van de overheid ten aanzien van de opkomst van nieuwsbladen aan. Enerzijds gebruikte de overheid deze nieuwsbladen voor haar eigen nieuwsvoorziening, als inkomstenbron en ter voorlichting en was er geen sprake van directe censuur ten aanzien van de inhoud. Anderzijds poogde zij controle over het verschijnen van nieuwsbladen te houden door de uitgave ervan te reguleren via het beperkt verlenen van licenties en het heffen van hoge belastingen. Actief overheidsingrijpen ten aanzien van de inhoud vond slechts plaats indien het de publicatie van staatsgeheimen betrof of indien een officiële klacht vanuit het buitenland werd ontvangen. Besluiten tot ingrijpen hadden echter weinig uitwerking door de grote autonomie van de Hollandse steden.
Het beeld dat in deze scriptie wordt geschetst van het krantenwezen vertoont sterke overeenkomsten met de economische ontwikkeling van de Republiek in de Gouden Eeuw. Rond het midden van de zeventiende eeuw kwamen nieuwsbladen tot volle bloei en vormde de Republiek onbetwist de koploper op dit terrein in Europa, zowel kwantitatief als kwalitatief. De grote hoeveelheid Nederlandse kranten die de auteur in buitenlandse archieven heeft getraceerd toont duidelijk aan dat hun kwaliteit ook buiten de Republiek werd onderkend en gewaardeerd. Aan het einde van de zeventiende eeuw begon deze ontwikkeling van de nieuwsbladen relatief te stagneren en verloor de Republiek ook op dit terrein haar leidende positie aan Engeland. Londen nam in de achttiende eeuw de positie van de Republiek over inzake de internationale nieuwsvoorziening.
De jury is unaniem van oordeel dat de auteur met zijn masterscriptie een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een beter inzicht in het belang van het krantenwezen in de Republiek tijdens de Gouden Eeuw. Hij vat de bestaande kennis samen, hij biedt nieuwe perspectieven op deelterreinen, hij inventariseert resterende exemplaren van de nieuwsbladen in heel Europa en plaatst het verschijnsel uitstekend in de maatschappelijke context. De jury is verheugd dat de auteur reeds begonnen is met een promotieonderzoek om dit bijzonder belangrijke onderwerp veel diepgaander te onderzoeken; moge dit resulteren in een baanbrekend boek.
De drie andere genomineerde scripties
‘Geliefd, gehaat of gedoogd ?’, de bachelorscriptie van Romy Beck (Universiteit van Amsterdam) onderzoekt de invloed van stedelijke betrekkingen op de overlevingsstrategieën van zeemansvrouwen in het Amsterdam van de Gouden Eeuw. Vaak worden die vrouwen omschreven als crimineel en onbeschaafd, als uitschot van de samenleving. Romy Beck toont aan dat dit beeld maar gedeeltelijk juist is. De overlevingsstrategieën van zeemansvrouwen waren vooral gefundeerd op ondersteuning van familie, kennissen, vrienden, buren en andere bekenden uit de stad. Als ‘onbestorven weduwen’ kregen ze zelfs meer ondersteuning dan andere armlastigen in de Amsterdamse samenleving. Scriptiebegeleider was dr. F.A.Been.
De masterscriptie van Iris van der Knaap (‘The story of the first Dutch embassy to the emperor of China’, Universiteit Utrecht) doet onderzoek naar de Westerse literaire en cultuurhistorische en Chinese invloeden op de representatie van China in het beroemde en invloedrijke boek Het Gezantschap Der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie (1665) van Johan Nieuhof. Het boek werd een groot internationaal succes, omdat het gezien werd als een van de eerste boeken, dat niet berustte op fantasieën, maar op basis van eigen observaties (en 149 prenten) een reële beschrijving gaf van China. De scriptie toont onder andere aan, dat Johan Nieuhof in zijn beschrijvingen ook secundaire bronnen moet hebben gebruikt. Niet alles is gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Voorts heeft zijn broer Hendrik bij de bewerking van de notities en het dagboek van Johan gepoogd aan te sluiten bij de literaire ambities van zijn tijd. Ook maakte hij gebruik van andere reisverslagen om de levendigheid en geloofwaardigheid van het boek te vergroten. Scriptiebegeleiders waren dr. Remco Raben en prof. dr. Floris Cohen.
De masterscriptie van Jorik van der Wal (‘De rol van de Hoge Raad in het verlies van Brazilië’, Universiteit Leiden) houdt zich bezig met de oorzaken, die in 1654 uiteindelijk hebben geleid tot het verjagen van de Nederlanders door de Portugezen uit Nederlands-Brazilië, vanaf 1630 een Nederlandse kolonie. Na zijn vertrek als gouverneur werd Johan Maurits van Nassau-Siegen in 1645 opgevolgd door een Hoge Raad, die de kolonie moest besturen. Deze Raad had onder andere te kampen met magere steun uit het vaderland in de bestrijding van opstandige ‘moradores’ (Portugese suikerplanters). De scriptie richt zich met name op de vraag of het verlies van de kolonie uiteindelijk valt te wijten aan het beleid van de Raad. De conclusie is, dat met name door de verdeeldheid in de Republiek, de trage communicatie en de beperkte middelen die de Hoge Raad door de Staten-Generaal en de Compagnie werd toegezonden, deze niet in staat was in Brazilië het tij te keren. Scriptiebegeleider was prof. dr. H. den Heijer.
Initiatiefnemers van de prijs
Elsevier’s Uitgeversmaatschappij, opgericht in 1880, is vernoemd naar het Zuid-Nederlandse uitgeversgeslacht Elzevir. Stamvader Lodewijk Elzevir opende in 1580 een boekwinkel bij de Universiteit Leiden. Een zoon en kleinzoon werden in 1626 universiteitsdrukkers in Leiden. Het eerste nummer van Elseviers Weekblad verscheen op 27 oktober 1945.
De historische vereniging Vrienden van De Witt is in 2005 opgericht om de herinnering aan de markante staatslieden Johan en Cornelis de Witt levend te houden en te zorgen voor waardering voor hun grote verdiensten voor de Republiek der Nederlanden bij een breed publiek. De vereniging telt 130 leden in binnen- en buitenland en is niet gelieerd aan politieke organisaties of doelstellingen. Jaarlijks organiseert de vereniging symposia, die voor een breed publiek toegankelijk zijn.