Adoptie uit buitenland: roze wolk met donkere randjes

21 februari 1972: stewardessen met drie van de dertien Koreaanse adoptiekinderen die die dag op Schiphol aankwamen.

Twee jaar geleden schreef Jelte Wiersma over de negatieve kanten van adoptie. Voor de kinderen, de biologische ouders en de adoptieouders. Nu pleit ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming voor een stop op adoptie uit het buitenland. 

Dit artikel verscheen in Elsevier in de week van 9 augustus 2014

Na decennia van adoptie telt Nederland ruim 60.000 geadopteerden, uit alle delen van de wereld. Hoe adoptie ontstond, hoe de praktijk telkens veranderde en hoe langzamerhand de schaduwkanten ervan duidelijker werden.

Zijn vriendin is Spaans, vertelt een Amsterdamse dertiger met Colombiaanse roots. ‘Dat ligt toch dichter bij me.’ Ruim dertig jaar geleden werd hij als baby geadopteerd uit Colombia. Daar is hij nog steeds dolblij mee. De kansen die zijn adoptieouders en adoptieland hem gaven had hij in zijn geboorteland nooit gekregen. Wie zijn biologische ouders zijn, hoeft hij niet te weten. ‘Dan blijkt mijn moeder, een vrouw die ik nooit heb gekend, op een vuilnisbelt te wonen. Wat moet ik met die informatie?’

De Amsterdammer is één van de ruim 60.000 Nederlanders die sinds de Pleegkinderenwet van 1951 zijn geadopteerd. De groep groeit nog elk jaar. In 2013 werden 688 buitenlandse kinderen overgedragen aan Nederlandse ouders en werden zo Nederlands staatsburger.

Van massale adoptie is geen sprake meer. Niet eerder sinds het hoogtepunt in de jaren zeventig en begin jaren tachtig was het aantal geadopteerde kinderen zo laag.

J1Adoptie is dan ook steeds moeilijker gemaakt. Adoptieorganisaties, maar vooral de wetgever en de ‘exportlanden’ van adoptiekinderen, werpen steeds hogere wettelijke en financiële drempels op. Niet voor niets. De afgelopen decennia is duidelijk geworden dat adoptie ook veel negatieve kanten heeft. Voor de kinderen, de biologische ouders en de adoptieouders. Psychische en fysieke handicaps, emotionele labiliteit, depressies: adoptiekinderen hebben bovengemiddeld veel problemen. Voor sommige exportlanden is het zelfs een methode om van eigen gehandicapte kinderen af te komen.

Hoe adoptie ontstond, hoe het zich ontwikkelde en hoe langzamerhand de schaduwzijden duidelijk werden.

1945: Joods verdriet

Adoptie bestaat sinds de mensheid bestaat. Altijd zijn er kinderen ouderloos geworden als gevolg van ongevallen, oorlog en natuurlijke dood. Ook lieten ouders kinderen achter omdat ze niet meer voor hen konden of wilden zorgen. Later werden ongehuwde moeders vaak gedwongen hun kind af te staan.

Adoptie was in deze periode exclusief een kwestie van aanbod. Er waren ouderloze kinderen en die hadden onderdak nodig. Waar vonden zij dat? Bijna altijd bij familieleden. Adoptie verliep via bloedbanden. Ooms en tantes, opa’s en oma’s, neven en nichten, broers en zussen verplichtten zich met meer of minder zin tot het grootbrengen van kinderen van familieleden. Een lust was dat in die armere tijden niet altijd: weer een mond te voeden. Als er geen bereidwillige familie was, waren er altijd nog pleeghuizen van kerk of staat, of families die al dan niet biologische kinderen hadden, bij wie een pleegkind terechtkon. Mensen regelden het onderling, zonder veel bemoeienis van de staat.

Het denken over adoptie veranderde in de jaren dertig van de twintigste eeuw. In de Verenigde Staten en ook Europa ontspon zich een debat over formalisering van adoptie. Tot dan toe was er juridisch nauwelijks iets geregeld en dat leidde af en toe tot hartverscheurende situaties als doodverklaarde ouders weer opdoken en hun kind of kinderen terug wilden.

j2j3

Hoop op de agenda

Door de Tweede Wereldoorlog viel het debat stil, maar kort na de oorlog kwam het hoog op de agenda te staan, verhevigd door die oorlog. Joden hadden soms hun kinderen laten onderduiken bij andere gezinnen. Als de biologische ouders dan wel naaste familieleden na de oorlog terugkwamen, ontstonden er soms onaangename situaties: onderduikouders wilden het kind niet meer afstaan.

In Nederland en toenmalig Nederlands- Indië waren duizenden kinderen ouderloos geworden. Er waren ook duizenden buitenechtelijke kinderen – onder anderen van geallieerde soldaten – die niet door de alleenstaande moeder konden of mochten worden grootgebracht. Deze kinderen werden na de oorlog vaak onder dwang afgestaan en verdwenen uit het zicht van de moeder.

De regering benoemde de protestantse jurist en verzetsstrijder Gezina van der Molen (1892-1978), die veel Joodse kinderen bij protestantse families had laten onderduiken, als voorzitter van de Rijkscommissie Oorlogspleegkinderen. Zij moest een en ander formaliseren. Van der Molen hield Joden zoveel mogelijk buiten alle overleggen en legde de basis voor de Pleegkinderenwet van 1951. Daarin stond dat pleegouders het gezag over de kinderen krijgen, of die nu wel of geen levende ouders hebben. Emeritus hoogleraar adoptie René Hoksbergen van de Universiteit Utrecht, wereldwijd gekend als dé adoptie-expert, noemt het ‘het begin in de richting van de ontmanteling van de tot dan toe onaantastbaar geachte “banden des bloeds”’.

j4

Voor het eerst kregen adoptieouders rechtszekerheid. Maar het begrip ‘gezag’ bleek vaag en mede onder druk van pleegouders werd in 1956 de Adoptiewet aangenomen. Die kent de ouderlijke macht exclusief toe aan de adopterende ouders; biologische ouders verliezen alle rechten.

Sinds deze wet neemt adoptie een steeds hogere vlucht. In de eerste tien jaar na de Adoptiewet stonden vooral ongehuwde Nederlandse moeders al dan niet onder dwang hun kind af ter adoptie – enkele honderden per jaar. Het was toen nog een exclusief binnenlandse aangelegenheid. Maar vanaf halverwege de jaren zestig verandert dat en ontstaat langzamerhand de adoptiepraktijk zoals we die nu kennen.

Emotioneel

Vanaf de jaren zestig wordt ook duidelijker wat adoptie emotioneel betekent. Zo blijkt de pijn enorm bij moeders die kinderen afstaan. Tegelijk wordt op 1 januari 1965 de Algemene Bijstandswet van kracht en krijgen alleenstaande moeders recht op een uitkering. Zij raken zo financieel uit de greep van hun familie, die ongehuwd moederschap nog vaak als een schande beschouwt. De introductie van de anticonceptiepil in Nederland in 1964 helpt ongewenste zwangerschappen voorkomen.

In plaats van het aanbod wordt bovendien de vraag naar kinderen langzamerhand leidend: die van kinderloze stellen die wanhopig op zoek zijn naar kinderen om groot te brengen. Omdat het binnenlandse aanbod van adoptiekinderen door de pil en de Bijstandswet steeds beperkter wordt, verlegt de aandacht zich naar het buitenland.

Hoksbergen schrijft in het adoptiestandaardwerk Kinderen die niet konden blijven. Zestig jaar adoptie in beeld dat echtparen die een kind zochten daarom in buitenlandse kranten advertenties plaatsten. Zo kwamen honderden Duitse en Oostenrijkse kinderen naar Nederland. Maar ook adoptie uit Europese landen wordt al gauw steeds moeilijker, om dezelfde reden als in Nederland. Kinderloze stellen in Nederland en andere westerse landen gingen zich richten op landen buiten Europa.

Speciale Editie: Ons IQWat IQ ook precies mag zijn, het is in de moderne maatschappij misschien wel de belangrijkste capaciteit die een mens heeft. Speciale Editie brengt de redactie van Elsevier daarom alle facetten van intelligentie in woord en beeld.

jiqMet onder meer:

  • Waar zit intelligentie? Een routekaart van het brein
  • Is het ene ras slimmer dan het andere?
  • Fotoreportage: slimme dieren
  • Interviews met vooraanstaande breinonderzoekers
  • Breinbrekers van Ivan Moscovich
  • Zo werkt een echte IQ-test
  • Van zwak- tot hoogbegaafd: wat houdt het in?
  • Portretten van hoogbegaafden

Bestel Elsevier Speciale Editie Ons IQ hier

1965: Helpers

Deze stellen krijgen concurrentie van een relatief nieuwe groep adoptieouders: de
helpers. Op het dan nieuwe medium televisie zijn steeds vaker beelden te zien van ellendige omstandigheden in derdewereldlanden. Ook echtparen met biologische kinderen trekken zich dat aan, en met de toegenomen welvaart en de snel kleiner wordende gezinnen is er tijd, geld en ruimte om een kind door adoptie uit zijn of haar lijden te verlossen. ‘Al red je er maar één,’ zegt schrijver Jan de Hartog (1914-2002) in 1967 tegen Mies Bouwman op televisie.

De naar Amerika verhuisde quaker en adoptievader van twee Koreaanse dochters leidt zo het eerste niet-Europese adoptiegolfje in, vooral van pleegkinderen uit Korea, doorgaans de verstoten kinderen van een Koreaanse moeder en een Amerikaanse militair. Vooral (ex-)protestanten die zich schuldig voelen over wat westerlingen de wereld zouden aandoen, melden zich.

Vanaf begin jaren zeventig worden zo steeds vaker niet-Europese kinderen geadopteerd. Halverwege de jaren zeventig zijn dat er jaarlijks meer dan 1.500, begin jaren tachtig zelfs bijna 2.000 – nagenoeg allemaal van buiten Europa.

Culturele problemen

Ambtenaren proberen de adoptiegolf tegen te houden. Zij vrezen culturele problemen. Maar politiek en publieke opinie zien weinig kwaad in de groeiende populariteit van adoptie. Het beeld is dat je zo een kind van de vuilnisbelt redt. Hoksbergen noemt deze periode de ‘roze wolk’. Maar in de jaren tachtig groeit de kritiek.

Er zijn dan verschillende adoptieorganisaties met een bemiddelingsvergunning. Alleen zij mogen in den vreemde contacten leggen en potentiële adoptieouders begeleiden. De adoptieorganisaties werken in landen met bemiddelaars die contacten onderhouden met weeshuizen of organisaties die kinderen opvangen. De bemiddelaars dragen kinderen voor bij de Nederlandse adoptieorganisaties, waarna de potentiële ouder kan kiezen. Maar in de praktijk is het een rommeltje.

Er zijn in die tijd ook adoptiestellen die naar een land reizen, daar een kind volgens de lokale wetten adopteren en het meenemen naar Nederland. Dit soort privé-initiatieven ondermijnt de formele afspraak die adoptieorganisaties hebben gemaakt: zij zoeken alleen ouders voor een kind in nood. Maar ook deze adoptieorganisaties gaan op zoek naar een kind voor Nederlandse stellen
met een kinderwens. Vaak zijn die adoptieorganisaties opgericht en worden ze bestuurd door mensen die zelf een kind hebben geadopteerd. Zij worden vaak hevig onder druk gezet door zogenoemde wensouders om met een kind over de brug te komen.

1980: Consumptiekind

Het karakter van adoptie verandert opnieuw. De ‘helpers’ worden langzamerhand vervangen door ‘consumenten’ die vinden dat ze recht hebben op gezinsgeluk. Een steeds grotere groep legt zich niet neer bij kinderloosheid als straf van God, zoals het voorheen door velen werd gezien. Of als biologische pech, zoals het door anderen werd beschouwd. Het motto wordt voor steeds meer mensen: gezinsgeluk is afdwingbaar, en zo niet, dan toch zeker te koop.

Maar oorspronkelijke adoptielanden sluiten eind jaren zeventig, begin jaren tachtig steeds vaker de grenzen. Ondanks dat het geld oplevert, zijn er bijvoorbeeld landen die weigeren kinderen naar een land met een andere religie te sturen. Het aanbod is beperkt, de vraag groot. Door die kinderschaarste stijgen de prijzen voor adoptie, en daarvan wordt volop gebruik en misbruik gemaakt. Kinderen worden ‘vrijgegeven’ van wie de ouders nog leven en die geen afstand van hen hebben gedaan, zo blijkt uit een toenemend aantal kritische publicaties in de pers.

Er worden kinderen ontvoerd en zelfs speciaal ‘gebroed’ voor de verkoop. Omkoping van bemiddelaars, ambtenaren en weeshuisuitbaters is niet ongewoon. Adoptieorganisaties zijn voor hun inkomsten afhankelijk van adoptie. Hoe meer adopties, hoe meer zij verdienen. Daarnaast geldt: exporterende landen gebruiken de enorme vraag naar kinderen om binnenlandse ‘problemen’ op te lossen. Zo kon het taboe in Zuid-Korea op ongehuwd en alleenstaand moederschap lang blijven bestaan doordat Koreaanse vrouwen werden gedwongen hun kind ter adoptie af te staan.

1988: Bittere ervaringen

Mede door economische stagnatie en schandaalverhalen halveert vanaf de tweede helft van de jaren tachtig tot en met 1997 het jaarlijkse aantal geadopteerde kinderen tot zo’n 700. Ook veranderende opvattingen spelen een grote rol. Nederlandse adoptieouders worden niet meer als vanzelfsprekend gewaardeerd, maar hebben iets uit te leggen. Adoptie wordt iets voor de volhouders.

Het zijn dan ook vooral de kinderlozen die overblijven als wensouders. Wie al biologische kinderen heeft, is meestal wel afgehaakt. De kinderloze twijfelaars worden geconfronteerd met de eerste wetenschappelijk geboekstaafde verhalen van eerder geadopteerde kinderen die zijn ontspoord.

In 1988 publiceert Hoksbergen met twee collega’s het boek Bittere ervaringen. Op dat moment zijn er 18.000 niet-Europese adoptiekinderen in Nederland. De eersten zijn dan adolescent of jongvolwassene en velen van hen hebben allerlei problemen.

Was het voor Europese adoptiekinderen en adoptieouders al lastig, niet-Europese kinderen zien er ook nog eens heel anders uit dan hun adoptieouders, met alle identiteitsproblemen vandien. Bijna vierhonderd adoptiekinderen zijn al dan niet tijdelijk uit huis geplaatst en hebben permanent professionele hulp nodig, constateert Hoksbergen. Hij stelt voor het eerst wetenschappelijk vast dat adoptie bovengemiddeld vaak tot ellende leidt, hoe goed adoptieouders ook hun best doen.

Onderschat

In de televisiedocumentaire Doe mij maar zo’n Koreaantje (2007) komt Zuid-Koreaan Sang de Klonia aan het woord, in de jaren tachtig een puber. ‘Ik was onhoudbaar en onhandelbaar. Dat had achteraf gezien alles met mijn adoptie te maken. Het wordt onderschat wat het betekent om vanuit een oosterse cultuur hiernaartoe te komen.’ Hij wordt uit huis geplaatst en pleegt misdaden.

Hoe begrijpelijk en goedbedoeld de individuele keuzes van de ouders ook zijn, ze leiden wel tot problemen. Maar er is nog nauwelijks expertise om adoptieouders en hun kinderen te begeleiden als het misgaat. Ironisch: Jeugdzorg en justitie bouwen die expertise wel beetje bij beetje op door het grote aantal ontsporingen.

Het ministerie van Justitie besluit dat aspirant- adoptieouders beter moeten worden voorbereid. Het verplicht hun vanaf 1991 voorlichtingsbijeenkomsten te bezoeken waar alle potentiële problemen onverbloemd aan de orde worden gesteld Ook mogen organisaties alleen nog aan adoptiebemiddeling doen als ze een vergunning hebben. Privéadoptie wordt verboden. In 1995 spreken westerse en exportlanden in het Haags Adoptieverdrag af dat het belang van het kind voorop moet staan en misstanden moeten worden voorkomen. Overigens is er geen instantie die dit controleert. Nazorg voor geadopteerde kinderen blijft ontbreken, tot ergernis van Hoksbergen.

1998: Chinese gehandicapten

Na jarenlange daling stijgt vanaf 1998 het aantal adopties weer. De probleemverhalen zijn naar de achtergrond verdwenen, de economie trekt aan. Maar een gezond kind adopteren blijkt moeilijker dan ooit. China maakt gebruik van de wanhoop van kinderloze westerse stellen. Het biedt wat de vragers willen: zuigelingen. Maar dan wel vaak zogenoemde special needs-kinderen – van kinderen met een onschuldige hazelip tot gehandicapten. Chinese ouders die per se een gezond kind willen, kunnen door het afstaan van hun ongezonde kind binnen de regels blijven van de eenkindpolitiek. Ook is er sprake van kinderhandel.

j5Zwakke plek in de adoptiewereld blijft de samenwerking met lokale organisaties. Sommige lokale mensen zijn betrouwbaar, maar geregeld zijn de dossiers over het kind dat zij overhandigen, gebrekkig, om niet te zeggen vervalst. Een nieuwe serie schandaalverhalen maakt dat vanaf 2006 het aantal adopties snel daalt. De Tweede Kamer bemoeit zich er in die jaren intensief mee, landen worden ‘gesloten’ en landen ‘sluiten’ zichzelf onder binnenlandse en buitenlandse druk. In 2008 worden nog 1.861 kinderen geadopteerd, in 2013 nog maar 688.

Leren van de geschiedenis

Het begint er langzaam op te lijken dat de politiek, welzijnswerkers, adoptieorganisaties en ouders leren van de geschiedenis. Afschrikwekkende voorlichtingsbijeenkomsten, hoge eisen aan ouders, verplichte bezoeken van de Kinderbescherming, adoptiekosten die uiteenlopen van 30.000 tot 50.000 euro per kind en geregeld opgetekende ontsporingsverhalen maken dat velen afhaken.

Anderzijds hebben de landen die nog wel kinderen ter adoptie afstaan, hun zaken vaak beter op orde. Adoptieouders weten dan zeker dat er geen sprake is van gerommel. Amerika is de afgelopen jaren in opkomst en ook populair omdat het als enige land adoptie door homostellen toestaat. Wat niet verandert, is de kans op ontsporingen. De kinderen uit de Verenigde Staten zijn vaak van zwarte, drugsverslaafde alleenstaande moeders. Kinderen uit Oost-Europa hebben vaak alcoholverslaafde moeders, soms met hersenschade tot gevolg.

Feit is ook dat Nederland met zijn uitgebreide verzorgingsstaat potentiële adoptieouders de mogelijkheid biedt om de gok te wagen. Tegelijk leidt juist die verzorgingsstaat soms tot meer ellende, schrijft een jongeman die is geadopteerd uit Brazilië op een website van de NCRV. ‘Je moet het niet moeilijker maken dan het is door er instanties bij te halen, omdat je het als ouder niet aankan. Wat voor boodschap breng je daarmee over op je kind? Dat zelfs de “vervangende” ouders niet voor je kunnen zorgen?’