Waarom heeft 1 op de 10 kinderen jeugdzorg?

Het aantal jongeren in Nederland dat jeugdzorg krijgt, is opnieuw gestegen. Ruim 1 op de 10 kinderen kreeg in 2018 jeugdzorg. Hoe komt het dat Nederland zoveel geld uitgeeft aan jeugdzorg?

Uit dinsdag gepubliceerde cijfers blijkt dat het aantal jongeren in de jeugdzorg is gegroeid van 366.000 in 2015 naar 405.000 in 2017. Sinds drie jaar valt deze zorg onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Die hebben steeds vaker moeite de begroting voor jeugdzorg rond te krijgen.

De meeste jongeren krijgen jeugdhulp, bijvoorbeeld voor problemen met gedrag, opvoeding of bij psychische problemen. Anderen krijgen jeugdbescherming of jeugdreclassering.

Steeds jonger een etiket

In 2009 constateerde Elsevier Weekblad al dat kinderen steeds jonger een etiket krijgen. Er is een royaal gesubsidieerd systeem in het leven geroepen dat er belang bij heeft kinderen deze psychiatrische etiketten op te plakken.

Meer achtergrond bij dit onderwerp: Nederland uit top 10 beste kinderrechten

Tegenwoordig worden ‘lastige’ kinderen al op zesjarige leeftijd psychiatrisch onderzocht, waarna ze – als er een tekortkoming in hun ontwikkeling wordt geconstateerd – een etiket krijgen opgeplakt. Meestal hebben ze ADHD, een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) of een andere gedragsafwijking. Ze komen met zo’n diagnose in aanmerking voor speciaal onderwijs of extra begeleiding (het zogeheten ‘rugzakje’) op school of thuis door de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). (…) Deze continue bevestiging van de stoornis zal geen positief effect hebben op het zelfbeeld van de jongere, concludeert onderzoekinstituut TNO.

Kinderen die eenmaal in de zorgmolen terechtkomen, komen daar maar moeilijk weer uit. Hun wacht vaak een levenslange uitkering voor arbeidsongeschiktheid. Slechts een miniem percentage vindt een normale baan.

Kinderen redden het niet zonder hulp

Een snel groeiend deel van de jeugd redt het kennelijk niet zonder hulp, vinden ouders, leerkrachten en zorgverleners. Mogelijk is de jeugdzorg door de invoering van bijvoorbeeld buurt- en wijkteams ook toegankelijker geworden. De steeds grotere vraag jaagt gemeenten op kosten: die moeten daardoor spreiden, waardoor er minder geld overblijft voor de echt zware gevallen.

Scholen zijn vaak de eerste halte bij het bestempelen van kinderen als ‘afwijkend’. Hoe minder probleemgevallen, hoe hoger de scores. Gemeenten doen net zo hard mee. Sinds de moord in 2004 op peuter Savanna door haar moeder zoeken jeugdzorg en gemeenten ook actiever naar probleemgezinnen.

Ouders spelen ook een belangrijke rol: zij denken sneller aan psychiatrische stoornissen dan vroeger. Als ouders of leerkrachten menen een gedragsstoornis bij een kind waar te nemen, roepen ze gemakkelijker hulp in. Bijna nooit wordt tegen die ouders gezegd: ‘Beste ouders, uw kind is lastig, maar niet abnormaal.’

Kind moet een etiket krijgen

Nog een probleem: om voor hulp in aanmerking te komen móet het kind een etiket krijgen. Al zouden psychologen het regelmatig liever nog even aanzien.
De financiering van de zorg voor probleemkinderen zit zo in elkaar dat meer etiketten meer geld betekent. Dit leidt alleen maar tot meer probleemkinderen, blijkt uit internationaal onderzoek. Aleid Schipper van de WEC-Raad (tot 1 oktober 2010 belangenbehartiger van het speciaal onderwijs red.): ‘Als je geen etiketten plakt, krijg je geen hulp.’

Scholen kunnen zich makkelijk aan verantwoordelijkheid onttrekken

In 2006 kreeg de toenmalige minister van Onderwijs, Maria van der Hoeven (CDA), al een bijzonder kritisch rapport aangeboden door de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling, bestaande uit vijf hoogleraren. De commissie constateerde opportunistisch gedrag van instanties, scholen en ouders. Scholen hebben er belang bij zwakkere leerlingen weg te werken als ze goede scores willen behalen.

‘Het huidige beleid maakt het voor scholen relatief makkelijk om gedragsproblemen louter als kindproblemen te zien en zichzelf te ontslaan van de verantwoordelijkheid er binnen het gewone circuit wat aan te doen.’

Opvallend is dat in juist regio’s waar weinig probleemgezinnen wonen de meeste kinderen de indicatie ‘probleemkind’ krijgen. Juist in provincies met relatief weinig eenoudergezinnen en migranten maken de meeste kinderen gebruik van jeugdzorg. In Oost-Groningen en en Limburg is het percentage veel groter dan in de Randstad, waar meer probleemgezinnen en dus ook meer probleemkinderen wonen.
Herman Nijhuis (60), bestuurder van de Scholengroep Twente Speciaal: ‘Misschien is de tolerantie voor afwijkend gedrag in de Randstad hoger dan bij ons.’ Met andere woorden: de vaststelling dat een kind lijdt aan een gedragsstoornis is subjectief en hangt af van omstandigheden.
De cursief gedrukte stukken komen uit het stuk Is de Nederlandse jeugd echt knettergek? en verscheen in Elsevier Weekblad van 28 maart 2009.