De Belgische journalist, columnist en schrijver Hugo Camps overleed zaterdag 29 oktober op 79-jarige leeftijd. Tijdens de coronacrisis in 2020 schreef Camps onderstaand essay. Hoe zijn geïsoleerde leven het ritme van de kleine liefde doorbreekt en de draden van het sociale weefsel dunner worden.
Ik ben een zeventiger. Al weken lang hoor ik zeven keer per dag dat ik kwetsbaar ben, lid van een risicogroep. Ik denk dan toch: liever kwetsbaar dan macho. Maar het stigma blijft duren in een dagelijks repetitio van de media. Goed bedoeld natuurlijk, maar goede bedoelingen doorbreken de massa, niet de afzondering.
Ik blijf een bejaarde, bastaardwoord voor een mens op leeftijd.
Ouders zijn dood, vrienden stierven, kinderen zijn het huis uit
De overheid propageert sociale onthouding. Voor jongeren kan dat een leuk intermezzo zijn, voor ouderen is het Siberië. De wilde hormonen even laten bijtanken, is een aangename pauze in alle sturm und drang. Maar tachtigers pauzeren al jaren in droom en daad. Als dan het ritme van de kleine liefde ook nog wordt onderbroken, is er niets meer. Dan rimpelt het hart tot een papieren vlieger.
Solidariteit, zeggen regeringen en virologen, daar gaat het nu om. Wat was ons werkzame leven anders? Een halve eeuw passieve en actieve saamhorigheid. Met een horloge van de werkgever als dank voor bewezen diensten.
EW-columnist Hugo Camps op 79-jarige leeftijd overleden
Ouders zijn dood, vrienden stierven, kinderen zijn het huis uit. Dan worden draden van het sociale weefsel dun. Terwijl de leegte van de tijd toeneemt. Een bezoekje aan het rusthuis mag niet meer, een kaartje leggen in de kantine ook niet, er is zelfs geen troost-tv meer, want de wielerkoers is stilgelegd. Theaters en musea zijn dicht.
Mensen aan het water hadden nog een praathuisje waar ze konden keuvelen over het weer en ouder worden, over belastingen en kinderen. Maar in de gedwongen sfeer van een geïsoleerd leven, valt ook dat weg. Zouden we het praten na een langdurige lockdown van de liefde niet verleerd hebben? Als straks het coronavirus is verbannen, weten we misschien niet meer hoe het moet, praten.
Zwaaien naar een oud dametje achter het raam van een rust- of ziekenhuis wordt in normale tijden gezien als surrogaat voor sociale belangstelling. Nu moet het. Corona heeft een hele groep emotioneel drooggezet. Voor hen spelen de regels van de solidariteit niet meer, zij moeten uit hun eigen leegte klimmen naar nergens heen. Het culpabiliseert. Corona dreigt meer een virus van ongekend individualisme te worden dan van verstopte luchtwegen. Niet alleen de patiënten, de hele gemeenschap komt terecht in een strafkolonie.
Een negentigjarige is niet bestand tegen virtuele kunstjes
Zwaaihandjes ontroeren niet onder dwang. Het worden lege gebaren die nog meer nostalgie oproepen. Jammer dat we elkaar geen brieven meer schrijven, dat zou de eenzaamheid verzachten. We worden doorverwezen naar Skype. Een negentigjarige is niet bestand tegen virtuele kunstjes, die wil erkend en bemind worden in fysieke nabijheid. De aanraking, zij het in gedachten, is het grootste teken van hoop.
Bijkomend leed van sociale isolatie is dat de oudere zijn lichaam niet meer vertrouwt. Het was al langer broos en de kwaaltjes roerden zich op ongewenste momenten, maar er was geen angst. Nu wordt elke kuch of steek in de borst ervaren als een doodvonnis. Corona programmeert de oudjes ongevraagd op het sterven. Terwijl ze de dood altijd buiten de deur hadden willen houden. De ontreddering is dubbel: angst voor het virus, angst voor vermeende symptomen. Van een rustige oude dag blijft dan nog weinig over.
Schuldgevoelens nemen toe door alarmerende berichten over het beddentekort in ziekenhuizen. Ouderen willen jong(er) leven niet in de weg staan, dat zit er diep in. Een moeder van opgroeiende pubers heeft altijd voorrang in het schuldcomplex. Dat is niet eens noblesse, dat is biologie. Maar het betekent niet dat een zeventiger niet even gretig aan het leven hangt. Of dat hij sociale uitsluiting rimpelloos aanvaardt.
Het leven van ouderen voltrekt zich via miniaturen
Met het ouder worden, wordt de honger naar de ander alleen maar groter. Omdat de ander steeds schaarser wordt en socialiseren nog net binnen het bereik van oude knoken valt. Daarom ook weegt de ontzegging van de lach van een kleinkind zo zwaar. Het voelt aan als sociale lockdown in het diepste wezen van een mens.
Lees alles over het coronavirus in ons dossier
Het leven van oudjes voltrekt zich via miniaturen. Ze hoeven geen grote sensaties meer, zijn niet op zoek naar halsbrekende avonturen. De vreugde van een hand is nu hun genot. En juist dat mag niet meer: afstand nemen, zwaaien, handgel hamsteren… Gedecreteerde kilte na een vruchtbaar leven. De gelatenheid doet soms pijn aan de ogen.
In een pandemie zijn alle slachtoffers gelijk voor het lot, oud en jong, rijk en arm. Privileges worden niet meer toegekend. Maar enig medeleven met de kwetsbaren van dagen is het minimum. En een geactiveerde sociale reflex, zij het dan op afstand, zou ook deugd doen. Eenzaamheid was al een slepende ziekte, als daar ook nog eens een geforceerd isolement bovenop komt, wordt een hond huisdier van wanhoop en dat is te weinig eer voor krasse knarren en kokette freuletjes.
Zelf heb ik nog geen seconde vertoefd op Twitter en Facebook
Ouderen zijn meestal niet geoefend in sociale media. Zelf heb ik nog geen seconde vertoefd op Twitter en Facebook. Zorg en vermaak komen rechtstreeks van de medemens. Het moet al heel erg zijn als dat kanaal van liefde ook nog wordt dichtgegooid.
Virussen en epidemieën tasten het sociale weefsel aan. Iedereen wordt slachtoffer. Maar actieve burgers kunnen zich nog door de hinder heen spartelen. Ouderen hebben die mobiliteit niet en moeten ontzien worden in hun sociale passiva. Dat is ook een kwestie van civisme. Daarom nog niet beklaagd en gepamperd, maar hun vrijheid is duurder dan die van de wervelende mens. Fragieler vooral.
De overheid communiceert via bezweringen. We moeten samen, schouder aan schouder, dat ellendige virus te lijf gaan. Mooi, maar zelf deelt ze bevolking op in categorieën. Ik wil wel kwetsbaar zijn, maar niet meer behoevend dan een jong veulen. Ik wil ook in trots overleven, en niet alleen à la merci des autres. Angst mag, paranoia niet. Voorzichtigheid prima, dwangmaatregelen no way.
Weinig is desolater dan een lege gang in een rust- of ziekenhuis. Je zou op je knieën neersmakken voor het geklater en een kinderstem, voor een geneuried liedje van de Stones. Een paar mensen met een bloemetje door de gang zien lopen, is helemaal bevrijdend. De gang mag misschien uit noodweer een tijdje leeg blijven, maar niet heel lang.
Een rijk land als het onze richt geen sociale killing fields aan voor een virus. Het eert het leven tot de laatste snik, ook dat van oudjes met reuma en kortademigheid. De samenleving als gevang is geen optie.