In politiek en media gaat het al weken over weinig anders dan racisme en discriminatie in de Nederlandse samenleving. Ook de Tweede Kamer debatteerde vorige week lang over ‘institutioneel racisme’. Wat zeggen de feiten?
Dat er feiten zijn, is zeker. Het heeft weinig aandacht getrokken, maar vlak voordat ook in Nederland de discussie over racisme losbarstte onder invloed van de Black Lives Matter-protesten, verschenen twee vrij uitputtende rapporten. Samen geven ze een beeld van in elk geval het meetbare deel van de praktijk van alledag. Het eerste is Discriminatiecijfers in 2019, het gezamenlijke rapport van de (vele) instanties die in Nederland meldingen van discriminatie registreren. Het tweede is Ervaren discriminatie in Nederland II van het Sociaal en Cultureel Planbureau, een herhaling van een onderzoek uit 2013.
Beide rapporten werden eind april aan de Tweede Kamer aangeboden door minister Kajsa Ollongren (D66) van Binnenlandse Zaken. Ze zijn in zekere zin complementair: veel discriminatie wordt naar het schijnt niet gemeld bij de instanties die daarvoor in het leven zijn geroepen. De koele cijfers van concrete meldingen dekken dus – naar men aanneemt – maar een deel van de lading. Het rapport bevat dan ook de nodige disclaimers. Wat wordt geregistreerd, is een ‘onderrapportage’, ‘geen weergave van het daadwerkelijke aantal discriminatieincidenten dat zich heeft voorgedaan’. Vandaar het SCP-rapport over de ‘ervaren’ discriminatie.
Conclusie 1: Er is geen gebrek aan instanties die discriminatie registreren
Er zijn niet alleen veel organisaties die zich met (bestrijding van) discriminatie bezighouden – zeker twintig – er zijn ook meerdere organisaties die discriminatie registreren. (En die dus met z’n allen nog steeds ‘onderrapporteren’.) De instanties registreren allemaal op eigen wijze, maar wel met de nodige dubbelingen. Mensen die discriminatie melden, doen dat vaak op meerdere plekken. De afzonderlijke cijfers kunnen dan ook niet bij elkaar worden opgeteld en slecht met elkaar vergeleken. Want ze geven allemaal een eigen beeld van de praktijk. Handig is anders… maar het is niet anders.
De belangrijkste instanties – omdat ze het dichtst op de burgers zitten en de meeste meldingen krijgen – zijn de politie en de ‘antidiscriminatievoorzieningen’. Deze ADV’s zijn onafhankelijk en bewust zo dicht mogelijk bij de burger georganiseerd: elke gemeente is sinds 2009 wettelijk verplicht om er een te hebben. Politie en ADV’s registreren allebei anders.
De politie noteert elk incident maximaal één keer, ongeacht het aantal meldingen. Bekladdingen met hakenkruisen zitten ook standaard in de politiecijfers. De ADV’s registreren álle meldingen per incident. De politie registreert op grond van het Wetboek van Strafrecht, de ADV’s op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling.
Verder zijn voor het kwantitatieve beeld van discriminatie in Nederland belangrijk het Meldpunt internet Discriminatie (MiND) – voor strafbare, discriminerende uitingen op internet – en het College voor de Rechten van de Mens in Utrecht (voorheen: Commissie Gelijke Behandeling). Dat oordeelt kosteloos over concrete klachten van burgers die zich gediscrimineerd voelen. Hoewel het College een quasi-rechter is, is het in de praktijk niet zonder invloed.
Conclusie 2: Het aantal meldingen van discriminatie is door de jaren heen vrij stabiel
Discriminatiecijfers in 2019 laat zien dat het beeld sinds 2015, de afgelopen vijf jaar dus, vrij stabiel is. Enkele uitschieters in het aantal meldingen daargelaten, waarover zo meer. Daarbij gaat het om de cijfers van de ADV’s, die – anders dan die van de politie – wél met elkaar te vergelijken zijn.
De ADV’s kregen gemiddeld zo’n 4.500 meldingen per jaar, met wat uitschieters naar boven als gevolg van zogeheten ‘bulkmeldingen’. Ook de verdeling naar gemelde discriminatiegronden is al jaren stabiel. Bij de politie is die in volgorde van omvang: discriminatie naar herkomst, naar seksuele gerichtheid en antisemitisme. Ook bij de ADV’s is ‘herkomst’ de belangrijkste discriminatiegrond.
Conclusie 3: ‘Politieke’ meldingen van discriminatie beïnvloeden het beeld sterk. Onder meer in 2019.
In 2019 steeg het aantal meldingen van discriminatie over de hele linie. De politie registreerde in 2019 5.487 incidenten, een stijging van 17 procent. De ADV’s registreerden er 4.382, een stijging van 1,4 procent. Bij het Meldpunt internet Discriminatie kwamen 692 meldingen (+ 19 procent) en bij het College kwamen 541 verzoeken om een oordeel binnen, 6 procent meer dan in 2018.
Had dat iets te maken met Black Lives Matter, dat toen ook al speelde in de Verenigde Staten? Helemaal niks, nada. Voor de stijging van het aantal meldingen bij de politie heeft het rapport domweg geen verklaring. Die bij de ADV’s heeft vooral te maken met enkele incidenten die veel publiciteit en boosheid in de samenleving genereerden en tot zogeheten ‘bulk-meldingen’ leidden.
Het belangrijkste incident was de omstreden Nashville-verklaring in januari 2019. Tientallen Nederlanders voelden zich gediscrimineerd door dit van oorsprong Amerikaanse document – zeg maar gerust: statement – over homoseksualiteit van orthodox-gereformeerde kerken. Daarnaast was er de Technische Universiteit van Eindhoven, die vijf jaar lang alleen vrouwen in wetenschappelijke functies wilde aannemen. Ook dat leidde tot tientallen meldingen van discriminatie. Zonder iemand in zijn persoonlijke gegriefdheid tekort te willen doen: veel van deze meldingen waren dus verkapte politieke statements.
Ook sommige andere jaren kenden dit soort ‘bulk-meldingen’. Zo was 2016 met 4.761 meldingen een recordjaar, vooral door de kwestie-Sylvana Simons. Die kreeg nogal wat kwetsende, racistische uitlatingen over zich heen in de sociale media. Daarvan werd door anderen dan Simons zelf massaal melding gemaakt. De verschillen tussen jaren worden vooral door dit soort dingen bepaald: wel of geen nationale discriminatie-issues. In 2018 waren er geen affaires, en dus was het aantal meldingen bij de ADV’s relatief laag (4.320).
Conclusie 4: Anders dan in het maatschappelijk debat gaat het in de rapporten veel meer over ‘discriminatie’ dan over ‘racisme’.
Ja, opvallend. Nederland wordt nu al weken doodgegooid met zware woorden als ‘institutioneel racisme’. Maar in Discriminatie in 2019 – toch het meest complete feitelijke overzicht – gaat het nauwelijks over racisme in enge zin, omdat het dat begrip niet hanteert.
Volgens het Wetboek van Strafrecht is discriminatie strafbaar op vijf gronden: ras, geslacht, godsdienst/levensovertuiging, seksuele gerichtheid en handicap. Maar in dit rapport staat in een toelichting in de marge achter ‘ras’: ‘In dit rapport “herkomst” genoemd’. Een veel breder en ook ongrijpbaarder begrip dus, dat in de praktijk alles van Afrikaan tot kamper blijkt te bevatten. Hoe dan ook, wat is de praktijk?
In 2019 was ‘herkomst’ bij zowel de politie als bij de ADV’s goed voor ongeveer 40 procent van de meldingen. Daarbij ging het bij de politiemeldingen meestal om scheldpartijen waarbij – in een oplopende ruzie – op een gegeven moment was verwezen naar de (donkere) huidskleur van de melder. Het ging dan om buren, onbekenden in het verkeer of het uitgaansleven of handhavers die werden uitgescholden. Bij 15 procent van de politiemeldingen was er ook sprake van geweld: in absolute aantallen 332 keer, dus gemiddeld één keer per dag. Mannen die voor ‘***homo’ worden uitgescholden, vormen ongeveer eenderde van de politieregistraties, officieel discriminatie wegens seksuele geaardheid geheten.
Conclusie 5: In de binnenlandse discussie gaat het veel over discriminatie op de arbeidsmarkt. De rapporten bevatten daarover goed nieuws.
Het is niet voor niks dat het in het politieke debat veel gaat over discriminatie op de arbeidsmarkt. Die blijkt inderdaad elk jaar weer verantwoordelijk voor verreweg de meeste meldingen van discriminatie bij ADV’s. Maar de aantallen zijn wel flink afgenomen. Van 1.437 (32 procent) in 2015 naar 1.140 (26 procent) in 2019. Dit komt vermoedelijk door de als een tierelier draaiende economie en bijgevolg de krapte op de arbeidsmarkt. ‘Als de vraag naar werknemers groot is, is er minder ruimte voor werkgevers om bij de selectie van nieuwe werknemers bewust of onbewust te discrimineren,’ heet het in het rapport. Niet bij een brancheorganisatie aangesloten uitzendbureaus blijven wel een hardnekkig probleem, blijkt uit ander onderzoek.
Conclusie 6: Ook de gevoelde discriminatie is stabiel
‘De inclusieve samenleving is nog ver weg,’ concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in zijn rapport Ervaren discriminatie in Nederland II. Daarvoor zijn ruim 8.500 Nederlanders ondervraagd over door hen gevoelde discriminatie op verschillende levensterreinen. Bijna driekwart (73 procent) heeft (in enquêtejaar 2018) géén discriminatie ervaren; 27 procent dus wel. Deze percentages wijken nauwelijks af van 2014, toen hetzelfde onderzoek was gedaan.
De cijfers suggereren verder dat discriminatie in Nederland een vrij incidenteel karakter heeft. Een heel klein deel van de Nederlanders die zich gediscrimineerd voelden, had die ervaring namelijk op meerdere levensterreinen. Zes procent op twee gebieden, 3 procent op drie gebieden. Hierbij past verder de kanttekening dat de ervaren discriminatie lang niet altijd racisme is. Leeftijdsdiscriminatie is verreweg de grootste categorie: 9 procent van de totale Nederlandse bevolking heeft die omgerekend ervaren. Discriminatie naar geslacht en etnische herkomst staan op een gedeelde tweede plaats. Daarna volgt discriminatie naar huidskleur.
Het SCP-rapport bevat veel cijfers die zich lenen voor zowel het-glas-is-halfvol als het-glas-is-half-leeg-betogen. Een zonder meer gunstige ontwikkeling ten opzichte van 2014 is dat de ervaren discriminatie onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders stevig is afgenomen: van 63 procent naar 51 procent. Ook volgens het SCP heeft dit te maken met de aangetrokken conjunctuur. Het beste middel tegen discriminatie is dus economische groei, zou je kunnen zeggen. Helaas is dat niet het favoriete economische concept van de politieke partijen die het hardst roepen dat Nederland ‘institutioneel racistisch’ is.