Lees hier de HJ Schoo-lezing van Klaas Knot terug

Klaas Knot houdt HJ Schoo-lezing in De Rode Hoed in Amsterdam. Foto: Peter Hilz

Prof.dr. Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank, hield dinsdagavond 1 september de twaalfde HJ Schoo-lezing in De Rode Hoed in Amsterdam. In dit artikel kunt u de volledige lezing ‘Samen sterker uit de crisis. Hoe we Europa weerbaarder, welvarender en duurzamer kunnen maken’ teruglezen. In de loop van woensdag 2 september is de lezing via deze pagina ook in zijn geheel terug te kijken.

Lees de volledige tekst onder de video:

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

 

Dames en heren,

Het is voor mij een grote eer om dit jaar de HJ Schoo-
lezing te mogen geven. Ik moet erbij zeggen dat ik het best een dappere keuze van de organisatie vind om mij een uur lang op u los te laten. Op YouTube circuleert een filmpje waarin ik door het programma Buitenhof geïnterviewd word. Terwijl ik aan het woord ben, verschijnen er tekstblokjes in beeld die uitleggen wat ik nu eigenlijk zeg. Een soort ondertiteling. Die luxe kan ik u vanavond helaas niet bieden. Nu lijkt u mij een publiek dat wel wat kan hebben. Maar ik zal proberen technische economentaal te vermijden.

Ik heb Hendrik Jan Schoo niet persoonlijk gekend. In de voorbereiding op deze lezing ben ik me daarom gaan verdiepen in de man en zijn werk. En al lezende vroeg ik me af wat hij ervan gevonden zou hebben dat een president van De Nederlandsche Bank de lezing geeft die zijn naam draagt. Schoo was vooral een politiek denker, met een haarfijn gevoel voor brede maatschappelijke ontwikkelingen. De economie had in zijn werk geen prominente plek. Maar er viel me nog iets anders op. En ik citeer hier uit het portret dat Marc Chavannes over hem heeft geschreven: ‘Schoo was een selfmade man, afkomstig uit een gewoon milieu. Zelf tegen wil en dank in de elite beland, bleef hij vooral begaan met de risico’s die gewone mensen bedreigen.’ Einde citaat. Die laatste zin bleef bij me hangen. En ik realiseerde me: dat is het werk dat ik doe. ‘Het beheersen van de risico’s die gewone mensen bedreigen.’ Of, preciezer gezegd: de financiële risico’s beheersen die gewone mensen bedreigen en waar ze zelf geen invloed op hebben.

Dat lijkt misschien vergezocht als je centrale bankiers soms hoort orakelen over het rentebeleid. Ik kan me voorstellen dat het voor veel mensen een beetje voelt als een ver-van-mijn-bedshow. Maar vergis u niet. Het werk van centrale banken is van directe invloed op uw leven en dat van ieder ander. Zij zorgen ervoor dat de prijzen stabiel blijven. Dat banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere financiële instellingen solide en integer zijn. En dat u efficiënt en veilig kunt betalen. Zodat de economie kan floreren en mensen een bestaan kunnen opbouwen in de wetenschap dat hun geld zijn waarde houdt en veilig is. In tijden en in landen waarin dat niet zo was, waren het eigenlijk altijd de gewone mensen in de samenleving die daar het meest de dupe van werden.

Mijn eigen economische ‘coming of age’ vond plaats tijdens de diepe recessie begin jaren tachtig. Ik was een jongen van een jaar of vijftien en zag avond aan avond op de televisie het nieuws over de faillissementen. De werkloosheid en de inflatie waren de hoogte in geschoten, en elke blik in de schatkist liet weer een dieper gat zien. En ik zag ook de sociale gevolgen, soms van heel dichtbij. Door de dalende prijzen op de woningmarkt stond mijn ouderlijk huis, zoals dat heet, ‘onder water’. Huizenkopers waren als sneeuw voor de zon verdwenen. De stress die dat mijn ouders gaf, kan ik me nog goed herinneren. Ik raakte gefascineerd door de vraag: hoe kan een economisch systeem zo uit de rails lopen? Het was het begin van een levenslange interesse voor de economie.

En opnieuw bevinden we ons in een economische storm, maar nu wel onder heel bijzondere omstandigheden. Door het coronavirus is de wereldeconomie in een diepe recessie terechtgekomen. Ook de Nederlandse economie heeft een zware klap gekregen. Naar verwachting krimpt onze economie dit jaar met 5 procent, een raming die nog met grote onzekerheid is omgeven. Om u een beeld te geven van waarover we praten: dat is de grootste krimp in de naoorlogse geschiedenis en aanzienlijk dieper dan na de financiële crisis van 2008.1 Laat dat even op u inwerken.

Het fundament onder de Nederlandse economie is gelukkig sterk. De overheid is de crisis ingegaan met diepe zakken, zoals minister Hoekstra zo treffend zei. Dat heeft de overheid in staat gesteld een belangrijk deel van de klappen voor huishoudens en bedrijven op te vangen. En dankzij stevige kapitaalbuffers hebben de banken de ruimte om ook nu de kredietkraan open te houden. Dit laat maar weer eens zien hoe ontzettend belangrijk het is om in goede tijden buffers op te bouwen. De grijsgedraaide plaat van De Nederlandsche Bank – u zult hem herkennen. Maar, zoals een van mijn voorgangers wel eens zei: grijsgedraaide platen zijn meestal wel de beste.

Het sterke fundament onder onze Nederlandse economie maakt dat we ook deze crisis uiteindelijk weer te boven zullen komen. Waarover ik me wel enige zorgen maak, en waar ik het vanavond vooral met u over wil hebben, is wat deze nieuwe crisis betekent voor de Europese samenwerking.

De Europese economie zal dit jaar naar verwachting eveneens fors krimpen. De veerkracht om van deze klap te herstellen, is zeker niet in alle Europese landen even groot. Met name over de zuidelijke lidstaten maak ik me zorgen. Niet alleen omdat het coronavirus de meeste van hen hard heeft getroffen. Maar ook omdat de economieën in die landen al een jaar of tien aan het kwakkelen waren. De coronacrisis komt daar nu bovenop.

Landen als Spanje en Italië kunnen dit er slecht bij hebben. Wat we de afgelopen maanden hebben gezien, is dat de discussie dan al snel weer gaat over de toekomst van de euro. Dat is slecht nieuws voor Europa.

Dit alles roept belangrijke vragen op. Hoe komt het dat economische schokgolven, zoals de bankencrisis van 2008 en nu de coronacrisis, het eurogebied steeds uit zijn evenwicht brengen? En hoe kunnen we Europa beter bestand maken tegen dit soort schokken, niet alleen met het oog op deze crisis, maar ook met het oog op de toekomst?

Dames en heren, dit zijn de vragen waarover ik het vanavond met u wil hebben. Ik zal u laten zien hoe het komt dat Noord en Zuid in Europa de neiging hebben economisch uit elkaar te groeien. Ik zal u laten zien dat we nog altijd veel baat hebben bij Europese samenwerking, maar dat we wel iets aan die scheefgroei moeten doen om dat voordeel te behouden. En ik zal betogen dat we daar ook iets aan kúnnen doen, namelijk door gezamenlijke uitdagingen gezamenlijk het hoofd te bieden, en het economische beleid in Noord en Zuid beter op elkaar af te stemmen. Dat is niet eenvoudig, maar wel nodig voor een goed functionerende muntunie en een sterk Europa, in het belang van duurzame welvaart voor die gewone Nederlanders.

De uitdagingen waar we voor staan

Ik wil beginnen met iets te zeggen over de economische voordelen die Europa ons heeft gebracht en nog steeds brengt.

Ik denk dat u dit soort archieffoto’s wel herkent. Een groot schip. Mensen op de kade die hun familie en vrienden uitzwaaien, soms met een zakdoek in hun hand. Het archetypische beeld van de naoorlogse emigratie. Circa een half miljoen Nederlanders vertrokken in de periode 1945-1967 naar landen als Canada, Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland, voor een beter leven. Ze waren niet de enigen. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog verlieten enkele miljoenen Europeanen hun continent. Daar hadden ze alle reden toe. In 1947 zag het er somber uit voor Europa. Het continent zat financieel aan de grond, aan alles was gebrek, en de wederopbouw kwam maar moeizaam op gang. De uitbraak van de Koude Oorlog verlamde de Europese politiek. Het had misschien niet eens zo veel gescheeld of Europa was een failed continent geworden.

Maar de geschiedenis nam een andere wending. Europa richtte zich op uit de puinhopen van twee wereldoorlogen en decennia van bittere tweedeling en werd een van de meest vrije en welvarende plekken op aarde. We zijn er inmiddels zo aan gewend dat we vaak vergeten hoe onwaarschijnlijk dat destijds was. En dat wonder, dames en heren, dat Europese wonder, is voor een niet te onderschatten deel te danken aan Europese samenwerking. De Europese Unie zoals we die vandaag kennen, is het meest succesvolle voorbeeld van samenwerking tussen landen in de wereldgeschiedenis. Op geen enkele andere plek en in geen enkel ander tijdperk zijn landen uit vrije wil zo ver gegaan in het maken van bindende afspraken op zoveel terreinen. Waarbij ze een deel van hun eigen vrijheid hebben opgeven. In de eerste plaats om te voorkomen dat Europa nog een keer het toneel zou worden van een verwoestende oorlog. Maar ook in de overtuiging dat ze gezamenlijk meer kunnen bereiken dan alleen. Daar hebben we veel van geprofiteerd en dat doen we nog steeds.

Neem de Europese interne markt, het geheel aan regels dat het vrije verkeer van mensen, goederen, diensten en kapitaal mogelijk maakt. Er is veel onderzoek gedaan naar de winsten van de interne markt. Uit deze studies rijzen steevast twee conclusies op: de eerste is dat elke lidstaat van de interne markt profiteert, en de tweede is dat kleine, open economieën, zoals Nederland, de meeste vruchten ervan plukken. En dat ziet u hier. Al met al suggereren de studies dat de jaarlijkse baten van de interne markt voor Nederland ergens tussen de 6.000 en 10.000 euro per huishouden bedragen.2 Zelfs als we rekening houden met de betalingen van Nederland aan de EU-begroting, blijven de baten ruim positief. Met andere woorden: in Nederland verdienen we een flink belegde boterham dankzij de Europese interne markt.

Maar, zult u nu vragen, hoe zit het dan met de euro, onze gemeenschappelijke munt? Hoe valt de balans daar uit? Zoals u weet is de totstandkoming van de euro in de eerste plaats een politiek project geweest. De besprekingen over de Economische en Monetaire Unie kwamen in een stroomversnelling na de val van de Berlijnse Muur. Duitsland was weer één land geworden. De andere Europese partners, de Fransen voorop, was er veel aan gelegen om het herenigde Duitsland voor altijd in te bedden in een verenigd Europa. Dat was de deal die Mitterrand met Kohl sloot: jullie de hereniging, wij de euro.

Naast politieke redenen waren er ook sterke economische argumenten voor een gemeenschappelijke munt. Een interne markt als de Europese, waar landen zo intensief met elkaar handelen, heeft baat bij vaste wisselkoersen. Dat vermindert de onzekerheid rondom buitenlandse investeringen en maakt het makkelijker om prijzen te vergelijken tussen landen. En dat bevordert weer de concurrentie en de handel. De euro heeft het succes van de interne markt daarmee verankerd.

Maar één gezamenlijke munt heeft ook nadelen. Zeker voor een groep landen die economisch onderling nogal verschillen. Zo betekent een gezamenlijke munt dat je één gezamenlijk renteniveau hebt, en dat is niet altijd voor elk land passend. Dat kan bijdragen aan de opbouw van schulden, of te snel stijgende huizenprijzen. En de onherroepelijke koppeling van wisselkoersen zorgt niet alleen voor stabiliteit, maar betekent ook dat landen hun wisselkoers niet langer als vluchtroute kunnen gebruiken om hun concurrentiekracht te herstellen. Mede daardoor hebben niet alle eurolanden evenveel profijt van de euro gehad. Om het maar heel direct te zeggen: landen met een sterkere economie, zoals Nederland, hebben méér geprofiteerd, dan landen met een zwakkere economie.

Waarom werkt een gezamenlijke munt in het voordeel van sterkere economieën? Dat moet ik u uitleggen.3 Laat ik dat doen aan de hand van Nederland en Italië. De onderlinge wisselkoersen van eurolanden zijn bij de invoering van de euro in 1999 als het ware bevroren. Sindsdien is de productiviteitsgroei in Nederland hoger geweest dan in Italië. Dat laatste is waar economen aan refereren als ze het hebben over ’sterkere’ en ’zwakkere’ economieën. Productiviteitsgroei betekent dat je met dezelfde productiemiddelen meer of betere producten kunt maken en zo dus een betere prijs-kwaliteitverhouding kan leveren.

Om de Italiaanse producten concurrerend te houden met Nederlandse producten, zou de Italiaanse munt in waarde hebben moeten dalen ten opzichte van onze munt. Hierdoor zouden Italiaanse producten goedkoper zijn geworden. Vóórdat we de gulden en de lire definitief aan elkaar koppelden, zagen we regelmatig dit soort afwaarderingen van de lire. Maar dat is nu natuurlijk niet meer mogelijk. Dat ziet u mooi in dit plaatje, waar we de wisselkoers van de gulden ten opzichte van de Italiaanse lire hebben afgebeeld.

Zolang de Italiaanse productiviteitsgroei achterblijft bij de Nederlandse, is het enige alternatief dat de Italiaanse lonen ook achterblijven bij de Nederlandse. Maar onze loongroei is al heel bescheiden. Dat zou betekenen dat er in Italië vrijwel geen ruimte meer is voor loonstijging. En met onze ingebakken neiging om bij elke recessie vlotjes naar het instrument van loonmatiging te grijpen, zouden Italiaanse lonen af en toe zelfs omlaag moeten. Loonkortingen dus. Economen zijn goed in het bedenken van dit soort conceptueel zuivere oplossingen. Maar herinnert u zich nog de wekenlange ambtenarenprotesten begin jaren tachtig, toen het eerste kabinet-Lubbers het mes zette in de ambtenarensalarissen? Kortingen van het maandelijkse inkomen zijn in de praktijk gewoon problematisch, en dat geldt net zo goed voor de Italianen.

Nederland geniet dankzij de euro dus een sterkere concurrentiepositie dan wanneer we nog een eigen munt zouden hebben. Ten opzichte van Zuid-Europa, maar ook ten opzichte van de rest van de wereld, dankzij de minder sterke  wisselkoers van die ene euro. En dat geeft een impuls aan onze export. Zo komen we als Nederland aan dat enorme handelsoverschot: we exporteren veel meer dan we importeren. Dat levert hogere bedrijfswinsten op en betekent ook dat de Nederlandse staat meer belasting int. Je zou kunnen zeggen dat niet alleen de Nederlandse economie maar ook de Nederlandse schatkist door de euro altijd een beetje extra wind in de rug heeft. Voor een land als Italië, waar de productiviteit minder hard groeit, geldt grosso modo het omgekeerde. Om het ietwat gechargeerd te stellen: sterkere economieën profiteren van de gemeenschappelijke wisselkoers, terwijl zwakkere economieën daarvan juist last ondervinden.

Dat zorgt ervoor dat sterkere en zwakkere economieën de neiging hebben uit elkaar te groeien. Als die scheefgroei te lang voortduurt, leidt dat tot problemen zoals we tijdens de eurocrisis van 2011 hebben gezien toen een trits aan zuidelijke eurolanden in grote finan­ciële problemen kwam.

Nu zou je kunnen zeggen: tja, dat is dan maar zo. Hadden we in het Verdrag van Maastricht destijds niet afgesproken dat de eurolanden financieel elk hun eigen boontjes moeten doppen? De beroemde no-bail-out-clausule. Ik zou haast zeggen: was het maar zo simpel. Natuurlijk is en blijft elk land primair verantwoordelijk voor de eigen economie en de eigen overheidsfinanciën. Maar we zijn er in 2011 op pijnlijke wijze achter gekomen dat we eurolanden in financiële moeilijkheden niet aan hun lot kunnen overlaten. Dat zou financiële krachten ontketenen die zo maar kunnen leiden tot het uiteenvallen van de euro, met grote economische en politieke gevolgen. Zolang het fenomeen van scheefgroei bestaat, zullen sterkere economieën dus af en toe moeten inspringen voor zwakkere economieën.

Maar veel beter is het om de scheefgroei zelf te lijf te gaan. Het is namelijk ook weer niet zo dat die verschillen tussen Noord en Zuid een door God gegeven natuurverschijnsel zijn. Ik kan me voorstellen dat u zich afvraagt: waarom hervormen die landen in Zuid-Europa dan niet, zodat hun economieën net zo productief worden als die van Duitsland en Nederland? Ja, dat zal uiteindelijk ook moeten gebeuren. En het is een ongemakkelijk feit dat de afgelopen jaren daarvoor veel kansen onbenut zijn gebleven. Niet alleen bij het hervormen van de economie, maar ook bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het opschonen van de bankbalansen. Buffers aanleggen in goede tijden, het dak repareren wanneer de zon schijnt – zo kent u mij weer. Mensen in het Noorden die daarover mopperen, hebben dus zeker een punt.

Maar weet u, de Duitsers hebben daar een mooie uitdrukking voor: hätte, hätte, Fahrradkette. Als ik vroeger naar het seminarie was gegaan, was ik nu misschien wel paus geweest. (Ik zal u overigens verklappen dat een van mijn voorgangers ooit die geheime ambitie had.) Maar we hebben nu met zijn allen een nieuwe crisis op te lossen, de coronacrisis. Het wrange van deze crisis, en ik zou ook zeggen, het gevaarlijke voor Europa, is dat juist de landen in het eurogebied met de meest kwetsbare economieën, nu ook door het virus weer hard zijn getroffen. Dát heeft natuurlijk niets met de euro te maken. Maar het betekent wel dat die landen nu opnieuw harde klappen krijgen. Ook zij moeten, net als Nederland, fors ingrijpen om de gevolgen van het coronavirus voor bedrijven en burgers te verzachten. Gevolg hiervan is dat hun overheidsschulden verder oplopen. En zij hadden financieel al weinig vet op de botten.

Hierdoor bestaat het risico dat de overheden in deze landen al moeten beginnen met bezuinigen voordat de economie zich heeft kunnen herstellen. Dat zal de economische neergang in eerste instantie nog verder versterken. Neem een land als Griekenland. Dat had eind 2019 al een staatsschuld van 175 procent van het bruto binnenlands product. Griekenland is niet in staat om zijn economie op dezelfde manier te ondersteunen als dat Nederland dit kan. Even ter vergelijking: 175 procent – dat is meer dan drie keer zoveel als de Nederlandse staatsschuld.

Dus als we niets doen, betekent dat nog meer economische scheefgroei in Europa. En het risico op terugkerende eurocrises. Maar ik maak me ook nog om iets anders zorgen. En dat is dat de scheefgroei het maatschappelijk draagvlak voor de euro onder druk gaat zetten. De steun voor de euro onder de bevolking in het eurogebied is nog onverminderd hoog. Dat is goed nieuws. Maar kunnen we er voetstoots vanuit gaan dat dit zo blijft?

Zuid-Europa plukt maar weinig vruchten van de euro. En in Noord-Europa hebben mensen vaak het gevoel steeds weer de mediterrane broeders en zusters uit de penarie te moeten helpen. Structurele overdrachten van geld zijn in het algemeen slecht voor de sfeer. Niet alleen aan de kant van de gevers – ook bij de ontvangende partij ontstaat al snel een ongemakkelijk gevoel van minderwaardigheid. Dit zie je zelfs binnen landen waar sprake is van structurele overdrachten van de ene regio naar de andere. Denk aan België en Italië.

Ik wil nog even op dat draagvlak doorgaan, omdat ik in Noord-Europa nog een andere potentieel gevaarlijke trend bespeur. En dat is dat het draagvlak voor vrijhandel in het algemeen onder druk staat. Een groeiende groep Europeanen gelooft bijvoorbeeld dat globalisering wél goed is voor hun land als geheel, maar niet voor hen persoonlijk.4 In ons eigen land zien we een vergelijkbare ontwikkeling. Zo ziet ruim één op de vijf Nederlanders meer de nadelen dan de voordelen van globalisering. Met name lager opgeleiden ervaren voor hun gevoel vooral de nadelen.5 Daar zit helaas een behoorlijke kern van waarheid in. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft sterk geprofiteerd van vrijhandel, de interne markt en de euro. Dat geldt minder voor de Nederlandse huishoudens.

De afgelopen decennia is het besteedbaar inkomen van huishoudens namelijk minder hard gegroeid dan de economie als geheel. Kijkt u maar even naar de grafiek op pagina 29. Hoe komt dat? Welnu, voor een belangrijk deel doordat het aandeel van ons nationale inkomen dat aan werknemers wordt uitgekeerd, gestaag is afgenomen, terwijl het aandeel dat naar de kapitaalverschaffers gaat, is gestegen.6 Dit is overigens geen typisch Nederlands verschijnsel. Ook in andere westerse economieën zien we deze trend.

Dat werkenden in Nederland een steeds kleiner stuk van de economische taart krijgen, heeft ook te maken met globalisering en technologische vooruitgang.7 Maar in Nederland is er nog iets anders aan de hand. Waar vroeger het vaste contract de standaard was, is de afgelopen decennia op de arbeidsmarkt een groeiende groep flexwerkers en zelfstandigen zonder personeel – de welbekende zzp’ers – ontstaan. Deze groep is in Nederland sterker gegroeid dan in andere Europese landen (zie grafiek op pagina 30). Inmiddels gaat het om ongeveer drie miljoen mensen, grofweg een kwart van het totale aantal werkenden. Opnieuw: laat dat even op u inwerken.

Een flexibele arbeidsmarkt is tot op zekere hoogte waardevol voor de economie. Het zorgt ervoor dat bedrijven zich makkelijker kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en dat mensen na een recessie sneller weer werk vinden. Maar de flexibilisering op de Nederlandse arbeidsmarkt is te ver doorgeschoten. Daar zijn vriend en vijand het inmiddels wel over eens.8 Een groot deel van de flexwerkers heeft al een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt en verdient gemiddeld minder dan werknemers met een vast dienstverband. De uitbraak van het coronavirus heeft deze bestaande kloof tussen vaste en flexibele arbeid verder blootgelegd. Vooral flexwerkers hebben de afgelopen maanden hun baan verloren, en ze hebben vaak minder toegang tot een uitkering dan vaste werknemers. Van de zzp’ers heeft een groot deel onvoldoende gespaard om een inkomensterugval op te vangen. Deze groep heeft dan ook een groot beroep gedaan op de tijdelijke inkomensondersteuning die het kabinet in rap tempo heeft opgetuigd.9

De sociale gevolgen van de flexibilisering van de arbeidsmarkt zijn op zichzelf al voldoende reden tot zorg. Maar bovendien, en nu haak ik weer aan bij mijn betoog over Europa, heeft het er ook toe bijgedragen dat werkenden een steeds kleiner stuk van de economische taart krijgen.10 En als een groot deel van hen ‘Europa’ vooral als een ondernemersfeestje gaat beschouwen waarvan zij de voordelen maar beperkt in de eigen portemonnee terugzien, dan gaat dat het draagvlak voor het Europese project ondermijnen.

Om het tot hier nog even voor u samen te vatten. De euro is een pilaar onder de interne markt en levert ons behoorlijke welvaart op. Maar de euro heeft ook de neiging om tot economische scheefgroei binnen Europa te leiden. De huidige coronacrisis versterkt dat fenomeen. Als we niets doen, lopen we het risico weer in een nieuwe eurocrisis te belanden en kan het draagvlak voor Europese integratie onder druk komen te staan. In de zwakkere economieën in Zuid-Europa, omdat men er te weinig de vruchten van plukt. En in de sterkere economieën als Nederland, omdat de voordelen, en de daarmee samenhangende bereidheid om voor Zuid-Europa in te springen, ongelijk verdeeld zijn.

Ik meen dat Nederland zich daar zorgen over zou moeten maken. Niet alleen vanuit welbegrepen economisch eigenbelang, maar ook omdat Europa nog zoveel meer is dan alleen het financiële verkeer. We hebben te maken met verschuivende machtsverhoudingen op het wereldtoneel. De ene grootmacht trekt zich in verwarring terug, nieuwe grootmachten komen op. Dat zijn helaas niet altijd landen die er dezelfde waarden op nahouden als wij. Zoals het respect voor de democratische rechtstaat en de internationale rechtsorde. De gelijkheid van ieder individu ongeacht geslacht, huidskleur, geloof, leeftijd of seksuele oriëntatie. En de vrijheid om voor je mening uit te komen. Ten oosten en ten zuiden van Europa’s buitengrenzen borrelt en gist het van de politieke instabiliteit. Voor grote aantallen vluchtelingen is Europa dat baken van vrijheid, vrede en welvaart waarvoor ze bereid zijn hun leven op het spel zetten. Een teken van onze kracht, en tegelijk een uitdaging voor de Europese samenleving.

En dan is er nog de klimaatcrisis. Als we onze ambitie willen waarmaken om de opwarming van de aarde te beperken tot minder dan 2 graden Celsius, dan zullen we de overgang naar een klimaat-neutrale economie rond 2050 moeten voltooien. Daar zijn veel groene investeringen voor nodig.11 Investeringen die een stuk makkelijker van de grond komen als we tegelijkertijd de prijs op uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen verhogen.12 Kortom, hoe gaan we ervoor zorgen dat we ook duurzamer uit deze economische crisis komen?

Verschuivende machtsverhoudingen, vluchtelingencrisis, klimaatcrisis: je hoeft geen eurofiel te zijn om te beseffen dat we deze grensoverschrijdende uitdagingen beter het hoofd kunnen bieden op Europees dan op nationaal niveau. Dit vraagt om Europese samenwerking binnen een sterke Europese Unie. En dat laatste is onlosmakelijk verbonden met het versterken van de fundamenten van onze muntunie. En dat kan ook heel goed. De onvolkomenheden in de Economische en Monetaire Unie die ik eerder heb geschetst, zijn geen fenomeen zoals het coronavirus, dat zomaar vanuit het niets over ons is gekomen. We hebben ze zelf gecreëerd. En dat betekent dat we ze ook kunnen repareren, als we dat willen.

Daarvoor zijn drie dingen nodig. Het eerste is deze coronacrisis nu gezamenlijk en effectief te bestrijden. De Europese regeringsleiders hebben dat deze zomer uitstekend gedaan met de oprichting van het herstelfonds. Het tweede is dat de landen in de muntunie hun begrotingsbeleid beter op elkaar afstemmen, waarbij de hoogte van de staatsschuld een leidende rol moet spelen. En het derde is dat we ook andere onderdelen van ons economisch beleid beter op elkaar moeten gaan afstemmen. Laat ik u in het vervolg van mijn verhaal nu meenemen in hoe ik dit voor mij zie.

Sterker uit de crisis: een agenda

De Europese regeringsleiders hebben deze zomer in korte tijd een belangrijke stap gezet in de bestrijding van de coronacrisis met hun besluit een Europees herstelfonds op te richten. In het publieke debat is de vergelijking gemaakt met het Marshallplan, het Amerikaanse hulpprogramma voor het naoorlogse Europa. Ik vind die vergelijking heel goed van toepassing. De elementen die het Marshallplan tot een succes maakten, zien we terug in het plan voor het Europese herstelfonds. Het herstelfonds is geen noodhulp, maar ondersteunt investeringen in landen die het groeipotentieel van hun economieën versterken. De ontvangende landen houden een belangrijke mate van eigen verantwoordelijkheid voor de manier waarop het geld wordt besteed, binnen gestelde voorwaarden. De financiering is zodanig vormgegeven dat de Zuid-Europese landen zelf niet nog dieper in de schulden belanden. En het fonds is van voldoende omvang om ook echt een verschil te maken.

Ook is het goed dat bij de besteding van het geld voorrang wordt gegeven aan investeringen op het gebied van digitalisering en het klimaatneutraal maken van de economie. Daarmee slaan we twee vliegen in één klap: we verkleinen het gat tussen koplopers en achterblijvers, en we investeren in het duurzame groeivermogen van het eurogebied.

De kracht van het voorstel zit niet alleen in de gezamenlijkheid, maar ook in het tijdelijke karakter ervan. Structurele overdrachten van het ene naar het andere land zorgen al snel voor scheve gezichten, dat zien we ook elders. Bij het herstelfonds is hiervan geen sprake. Het fonds is tijdelijk, er is geen sprake van directe overdrachten tussen landen, en ook worden landen niet verantwoordelijk voor elkaars schulden.

Lees ook dit spraakmakende omslagverhaal over het herstelfonds terug: Geen stuiver extra naar Zuid-Europa!Geen stuiver extra naar Zuid-Europa - Elsevier Weekblad

Een uitstekend initiatief dus, dat herstelfonds. Maar er is meer nodig, en nu kom ik op het tweede punt van mijn lijstje. Als we de scheefgroei binnen Europa een halt willen toeroepen, dan zullen we ook het begrotingsbeleid meer op elkaar moeten afstemmen. In de Europese begrotingsregels hebben we de afgelopen jaren vooral aandacht gehad voor het maximale begrotingstekort, de bekende 3 procent van het bruto binnenlands product. Maar hierdoor bleken de regels in de praktijk vooral streng in slechte tijden, en niet effectief in goede tijden. Ze versterkten daarmee de pieken en dalen van onze economie, in plaats van ze te dempen.13 Bovendien was er weinig aandacht voor de verschillen tussen landen. Zo moest na de financiële crisis van 2008 elk land met een te hoog tekort in ongeveer hetzelfde tempo bezuinigen, ongeacht het niveau van de staatsschuld.

Een les hieruit is wat mij betreft dat we meer aandacht moeten hebben voor de schuldpositie van landen. Het Verdrag van Maastricht hanteert voor de staatsschuld een ijkpunt van 60 procent van het bruto binnenlands product. Een soort flexibel maximum. Je mag er wel overheen, maar dan moet je daarna weer terug naar die 60 procent. Dat ijkpunt zou in ere moeten worden hersteld. Het is een herkenbare waarde die ruimte laat voor landen om hun schuld tijdelijk te laten oplopen in tijden waarin het economisch slecht gaat. Het tempo waarin landen naar dit ijkpunt terugkeren, zou meer dan nu onderling moeten kunnen verschillen. Landen met een hoge staatsschuld moeten dan in betere tijden een grotere inspanning leveren om hun schuld te laten dalen dan landen met een lagere staatsschuld. Dit doet meer recht aan verschillen in uitgangspositie, en ook de Europese economie profiteert wanneer niet álle landen de budgettaire teugels gelijktijdig aantrekken.

Naast het in ere herstellen van de 60 procentregel vind ik dat we bij het terugdringen van de staatsschuld meer de nadruk moeten leggen op hervormingen die de economische groei bevorderen in plaats van bezuinigingen die de groei in eerste instantie vaak afknijpen. Zonder robuuste groei is het voor landen met een hoge staatsschuld gewoon heel moeilijk om hun schuld weer in een gezonde verhouding tot de omvang van de economie terug te brengen. Dat hebben we wel gezien.

Als bezuinigingen toch onontkoombaar zijn, dan zouden de begrotingsregels in elk geval bescherming moeten bieden aan overheidsinvesteringen. Deze investeringen, bijvoorbeeld in wegen, duurzame energievoorziening, onderwijs en wetenschap, zijn in het verleden te vaak het kind van de rekening geweest.14 Chronische onderinvestering in landen met een hoge schuldenlast heeft het groeipotentieel van hun economieën aangetast. En dat heeft  deze landen verder achterop doen raken.

Als we weer even naar Nederland kijken: wat betekent dit dan voor het Nederlandse begrotingsbeleid in de komende kabinetsperiode? De Nederlandse staatsschuld zal de komende jaren naar verwachting toenemen van zo’n 50 procent naar 60 procent van het bruto binnenlands product.15 Dat is weliswaar een snelle stijging, maar dankzij onze riante uitgangspositie komen we uit op een niveau dat nog altijd goed te hanteren is. Daarom zie ik nu geen reden om tot bezuinigingen of belastingverhogingen over te gaan. Het zou immers best kunnen zijn dat ons economisch herstel ook in 2021 nog broos van karakter is.

Wat we nu wel moeten doen, is het groeipotentieel van de Nederlandse economie versterken met structurele hervormingen en tijdelijke, gerichte investeringen. Dat laatste is uiteraard geen pleidooi voor ongeremde groei van de overheidsuitgaven. Er zullen immers altijd weer nieuwe, onverwachte tegenslagen komen. Daarom lijkt het mij verstandig om voorlopig terughoudend te zijn met nieuwe beleidswensen die de overheidsfinanciën structureel belasten.

Dit voor wat betreft het begrotingsbeleid in Europa en in Nederland. Het derde punt op mijn Europese to-do- lijstje om de scheefgroei aan te pakken, is meer afstemming op andere onderdelen van het economische beleid. Ik heb het al gehad over de uiteenlopende concurrentiekracht van de lidstaten van het eurogebied. En hoe dat bijdraagt aan grote handelsoverschotten bij sommige landen, en grote handelstekorten bij andere landen. Willen we dit probleem effectief aanpakken, dan moeten alle lidstaten hun bijdrage leveren. Zwakkere economieën moeten hervormingen doorvoeren die hun productiviteit en concurrentiekracht verhogen. Dat is goed voor de export, voor de economische groei, voor de werkgelegenheid, en voor de staatsschuld.

Het punt dat ik hier wil maken, is dat deze hervormingen veel meer kans van slagen hebben als de sterkere economieën ook hun deel van het huiswerk doen. Dat betekent voor deze landen hervormingen doorvoeren die zorgen voor meer bestedingsruimte bij huishoudens, zodat ze meer gaan importeren en hun handelsoverschot afneemt. Dat helpt niet alleen de zwakkere economieën, de sterkere economieën profiteren hier zelf ook van. Achter de grote handelsoverschotten schuilen namelijk vaak onderliggende problemen, zoals geld dat om fiscale redenen in bedrijven achterblijft, of een achterblijvende loongroei.

Als ik dat dan weer even naar Nederland vertaal, dan betekent dat ook voor ons werk aan de winkel. Zo kunnen we ons belastingstelsel nog eens kritisch tegen het licht houden, zodat arbeid minder zwaar belast kan worden en werkenden onder de streep meer overhouden.16 En moeten we de scheefgroei op de arbeidsmarkt tussen vast en flex aanpakken, door fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen. Ook kunnen we de doorstroom van flexibele naar vaste arbeid stimuleren door belemmeringen bij werkgevers weg te nemen.17 Daardoor kunnen flexwerkers meer perspectief op werkzekerheid krijgen. Met een beloning die past bij de hoge productiviteit van Nederlandse werknemers. Hier liggen wat mij betreft dan ook belangrijke uitdagingen voor de komende kabinetsperiode.

Samenvattend heb ik het gehad over het herstelfonds, en over afstemming van het begrotingsbeleid en het overige economische beleid. Zijn we er dan? Nee, helaas nog niet helemaal. Er ontbreekt nog iets. Het fonds waartoe de Europese regeringsleiders nu hebben besloten om de coronacrisis te bestrijden, is eenmalig en tijdelijk. Ik zei al dat ik dat een krachtig element ervan vind. En dat meen ik. De landen in de eurozone zijn en blijven zelf primair verantwoordelijk voor een gezonde economie, en dus ook voor de hervormingen en investeringen die daarvoor nodig zijn. Noordelijke eurolanden moeten hervormen om hogere loongroei en binnenlandse vraag teweeg te brengen, zuidelijke eurolanden moeten hervormen om concurrerender te worden en hun schuldenlast terug te brengen.

Maar laten we realistisch zijn: dit kost tijd. Landen als Griekenland en Italië zullen er, ook bij goed beleid, waarschijnlijk tientallen jaren over doen om deze situatie te bereiken. De staatsschuld van deze landen is de komende jaren nog te hoog om een nieuwe recessie zonder forse bezuinigingen door te komen. Zeker bij een grote, Europa-brede crisis. Het zal voor hen een hele uitdaging worden om onder die omstandigheden de overheids­investeringen op peil te houden. Sowieso zal het perspectief van een structureel hogere belastingdruk voor buitenlandse investeerders weinig aanlokkelijk zijn. Dan lopen we het risico dat deze landen opnieuw achterop raken. En dreigt onze doelstelling van een sterkere munt­unie opnieuw uit beeld te raken.

We zullen dus moeten nadenken over hoe we dit soort situaties het hoofd kunnen bieden. Ik ben er eerlijk gezegd nog niet helemaal uit wat de beste manier is. Het herstelfonds schept een relevant precedent, maar van structurele overdrachten komen scheve gezichten, dat hebben we al vastgesteld. Een andere optie is het mogelijk maken van schuldherstructurering binnen de munt­unie. Dat wil zeggen dat het land met zijn voornaamste schuldeisers, zoals de banken, om de tafel gaat zitten om te komen tot een vermindering van de schuldenlast, zonder dat meteen het lidmaatschap van de euro op het spel komt te staan.18 Maar ook deze optie is verre van probleemloos, zeker zolang een groot deel van de schuld bij het lokale bankwezen is geconcentreerd. Een afwaardering van de overheidsschuld leidt dan tot verliezen in dat lokale bankwezen en mogelijke kapitaalvlucht, waardoor het lidmaatschap van de euro alsnog onder druk zal komen.

Aan beide opties – een permanent fonds en schuldherstructurering – kleven dus grote nadelen. Maar zolang het probleem van scheefgroei niet is verholpen, zal er af en toe nog wel iets extra’s worden gevraagd om de Europese karavaan ook in mindere tijden bijeen te houden. Om duurzaam herstel in álle landen mogelijk te maken. Om de gezamenlijke economische kracht van de eurozone te mobiliseren bij een grote economische terugval. Om die kracht aan te wenden voor uitdagingen die we alleen op Europees niveau effectief kunnen aanpakken, zoals digitalisering en klimaatverandering. Dat vereist de komende jaren dus nog het nodige denkwerk.

Als nationale overheden, individueel of gezamenlijk, weer een grotere rol gaan spelen bij het stabiliseren van hun economie, is dit overigens óók goed nieuws voor de Europese Centrale Bank (ECB). Die was de afgelopen jaren te vaak vrijwel alleen verantwoordelijk voor het draaiende houden van de Europese economie. De ingrijpende maatregelen die de ECB heeft moeten nemen, hebben ongewenste bijwerkingen, zeker naarmate ze langer in stand worden gehouden. Een grotere bijdrage van het begrotingsbeleid zou het voor de ECB mogelijk maken om minder zwaar in te grijpen.

Alles bij elkaar is dat de route naar een sterkere munt­unie zoals ik die voor me zie. Europese overheden die investeren in duurzame groei, individueel en wanneer nodig gezamenlijk. Onder nauwere afstemming van het economische beleid.

Die afstemming impliceert wederkerigheid. Een eerlijke rolverdeling met rechten en plichten. Dat betekent dat we nationale bewegingsvrijheid inleveren. Dat is nogal wat, dat realiseer ik me terdege. Er is geen land dat lichtvaardig soevereiniteit opgeeft. Daar is moed voor nodig. Wat krijgen we daarvoor terug? Het vooruitzicht op een stabielere en welvarender muntunie, waar alle landen delen in de lusten en de lasten. En waar de balans tussen die lusten en lasten voor alle landen positief is. Zodat de sfeer niet wordt verziekt door discussies over wie de zwaarste lasten tilt. En waardoor in en voor Europa meer goodwill ontstaat, wat het weer gemakkelijker maakt om samen de grote uitdagingen van deze tijd aan te gaan.

Er zullen mensen zijn die zeggen: nog meer Europese integratie? Nu? Daar is toch helemaal geen draagvlak voor? Tegen die mensen zeg ik dit: we kunnen er ook voor kiezen om het niet te doen, geen verdere Europese integratie en geen verdere risicodeling. Dat kan, zeker. Maar daarvoor betalen we een prijs. Die prijs bestaat uit groeiende economische ongelijkheid tussen de eurolanden, meer schuldencrises, meer noodsteun, en een lagere welvaart. Dan zal de euro niet houdbaar blijken. En die prijs zal, in een geglobaliseerde economie, naar ik vrees opnieuw worden betaald door de gewone mensen.

Er zullen mensen zijn die zeggen: dan maar liever wat armer en met wat meer vrijheid. Take back control. Maar werkt het wel zo? Hoe soeverein waren we eigenlijk zonder de euro? Om onze spulletjes in het buitenland te kunnen verkopen, moesten we toch altijd al rekening houden met de wensen van de klant? Dat wisten onze voorouders eeuwen geleden al.

Vandaag de dag betekent dit dat we ons veelal bij internationale regelgeving zullen moeten aansluiten. Landen als Zwitserland en Noorwegen, die geen lid zijn van de Europese Unie, houden zich daarom op veel vlakken aan de Europese regelgeving, zonder zelf invloed op die regels te kunnen uitoefenen. Landen als Denemarken en Zweden, die geen lid zijn van de eurozone, streven niettemin een stabiele wisselkoers ten opzichte van de euro na, accepteren daarmee grosso modo het Europese rentebeleid, en betalen ook mee aan het herstelfonds. En in Groot-Brittannië zien we op dit moment hoe moeilijk het is om een tussenweg te vinden tussen soevereiniteit en vrijhandel.

Naar mijn mening is meer Europese integratie de beste keuze. Is het een gemakkelijke weg? Nee. Hebben we meer draagvlak onder de burgers nodig? Ja. Maar laten we dan aan dat draagvlak gaan bouwen. Daarvoor is nodig dat beleidsmakers de voor- en nadelen van Europa duidelijk zichtbaar en bespreekbaar maken. Verantwoordelijkheid nemen voor beslissingen die ze gezamenlijk in Brussel nemen. En er bovenal voor zorgen dat de voordelen van de Europese samenwerking breder neerslaan in de samenleving. De Brexit heeft het belang daarvan nog eens onderstreept.

Dames en heren,

de Economische en Monetaire Unie ziet er vandaag anders uit dan de opstellers van het Verdrag van Maastricht in 1992 hadden voorzien. Ze hadden verwacht dat door de komst van de euro, en geholpen door de regels voor de overheidsfinanciën, de economische verschillen tussen de lidstaten geleidelijk aan kleiner zouden worden. Dat is niet gebeurd.

Op een aantal terreinen zijn we daardoor afgedreven van wat onze voorgangers destijds met het Verdrag voor ogen hadden. Dat was onvermijdelijk. Vasthouden aan de geest van het Verdrag, op het hoogtepunt van de eurocrisis had onze muntunie vermoedelijk de kop gekost.

Ook de wereld om ons heen is veranderd. De geopolitieke verschuivingen, de grote opgaven waar we voor staan op het gebied van klimaat en vluchtelingen. Dit alles vraagt om meer Europese samenwerking.

Maar daarmee zitten we nu wel in een andere munt­unie dan we destijds in de jaren negentig voor ogen hadden. Met meer risicodeling. En waarin we ons beleid meer op elkaar zullen moeten afstemmen. We hebben de afgelopen jaren de grenzen van het Verdrag opgezocht, en er is geen garantie dat het hierbij zal blijven. Dat vraagt om herbevestiging van het politieke mandaat. Centrale bankiers zoals ik hebben het daarbij niet voor het zeggen. Het is aan de politiek om keuzes te maken voor de toekomst, en die op heldere wijze voor te leggen aan de kiezer. Daarom hoop ik, of eigenlijk reken ik, op een stevig Europa-debat in de aanloop naar de verkiezingen komend voorjaar.

Als we een sterk Europa willen dat de gewone mensen beschermt tegen de risico’s die hen bedreigen, als we een Europa willen dat werkt voor iedereen, als we een Europa willen dat duurzaam is, dan moeten we bereid zijn de stappen te zetten die daarvoor nodig zijn. Door ons economisch beleid beter op elkaar af te stemmen. En door gezamenlijk te investeren in duurzame groei. Met als basis de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten om het eigen huis op orde te brengen. In het besef dat alle lidstaten hun deel moeten doen, ook Nederland. En met het vooruitzicht dat we hier uiteindelijk allemaal beter van worden.

Op 22 november 1989, dertien dagen na de val van de Berlijnse Muur, sprak de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie, Jacques Delors, het Europees Parlement toe. Hij sprak over de opdracht waar de Europese Unie voor stond in die historische dagen. Hij zei: ‘Het toeval helpt soms, moed helpt altijd.’ Ik wens u en onze politici de komende periode veel moed toe.

  1    In 2009 kromp de Nederlandse economie met 3,7 procent. In juni voorspelde zowel De Nederlandsche Bank (DNB) als het Centraal Planbureau (CPB) voor 2020 zelfs een krimp van de Nederlandse economie met 6,4 procent, maar het beeld lijkt sedertdien enigszins te zijn opgeklaard.

  2    De welvaartswinst hangt onder meer af van de gemaakte aanname over hoe vrij Europese landen zonder interne markt met elkaar zouden handelen. Straathof et al. (2008) berekenden dat de Nederlandse economie per hoofd van de bevolking zo’n 4-6 procent groter was dankzij de interne markt. Op lange termijn zou de winst zelfs kunnen toenemen tot 17 procent. Mayer et al. (2019) schatten in hun benchmark-specificatie een welvaartswinst voor Nederland van 6 tot 9 procent. Felbermayer et al. (2018) nemen een omgekeerde benadering, en stellen dat het uiteenvallen van de interne markt Nederland zo’n 7 procent bbp zou kosten. Dit loopt op tot ongeveer 9 procent als ook de kosten van het uiteenvallen van het Schengengebied worden meegenomen, en meer dan 10 procent als ook het einde van de euro wordt meegerekend. Gerekend met een welvaartswinst van 4-9 procent bbp, levert de interne markt Nederland per inwoner jaarlijks 3.000 tot 5.000 euro op, wat per huishouden neerkomt op 6.000 tot 10.000 euro.

  3    Een bredere discussie over de herverdelingseffecten die als gevolg van de gemeenschappelijke wisselkoers kunnen optreden, is te vinden in Perotti en Soons (2019).

  4    Uit onderzoek van Pew Research Center (2014) blijkt dat 79 procent van de ondervraagde Europeanen denkt dat globalisering goed voor hun land is. Gevraagd of men ook denkt dat globalisering goed is voor de werkgelegenheid of de loongroei, zijn Europeanen een stuk minder positief. Zo zijn Spanjaarden het meest positief over de werkgelegenheidseffecten met 56 procent en zijn Italianen het minst positief met 13 procent. Ten aanzien van de loon-
effecten zijn Duitsers het meest positief met 28 procent en wederom zijn Italianen het minst positief met 7 procent. Een vergelijkbare conclusie kan worden getrokken op basis van de Eurobarometer van 2017.

  5    Onder lager opgeleiden in Nederland geeft 31 procent aan vooral de nadelen van globalisering te ervaren, terwijl dit percentage onder hoger opgeleiden 12 bedraagt (SCP, 2018).

  6    Een andere belangrijke oorzaak voor de ontkoppeling tussen de groei van het bbp en het inkomen van huishoudens is dat de collectieve lastendruk voor huishoudens sinds de eeuwwisseling flink is gestegen. Daartegenover staan echter hogere overheidsuitgaven aan bijvoorbeeld zorg en onderwijs, wat ten goede komt aan individuele huishoudens. 

  7    De afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor de factoren achter deze wereldwijde daling van de arbeidsinkomensquote, die volgens de literatuur samenhangt met de verzwakte onderhandelingspositie van werkenden. Globalisering en technologische ontwikkeling, onder meer op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie (ICT), hebben daaraan via toegenomen concurrentie en automatisering bijgedragen. Zie IMF (2017) voor een overzichtsstudie.

  8    De Commissie Regulering van Werk, ook wel bekend als de commissie-Borstlap, concludeerde in het rapport In wat voor land willen wij werken? dat bijschaven van de wet- en regelgeving rondom werk niet toereikend is om tot een gelijker speelveld voor alle werkenden te komen. Hiervoor zijn volgens de commissie fundamentele veranderingen nodig (Commissie Regulering van Werk, 2020).

  9    In het noodpakket voor banen en economie heeft het kabinet de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) geïntroduceerd, waardoor zelfstandigen een beroep op gemeenten kunnen doen voor ondersteuning in levensonderhoud in de vorm van aanvullende bijstand tot het sociaal minimum. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ministerie van SZW; 2020a) schat dat er ongeveer 374.000 aanvragen binnen de TOZO-regeling worden gedaan. Voor de TOZO 2.0, de opvolger van de TOZO, worden 74.000 aanvragen verwacht (Ministerie van SZW, 2020b).

10    De toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt tot een zwakkere onderhandelingspositie voor werkenden. Uit onderzoek van DNB (2018) blijkt dat sprake is van een empirische samenhang tussen de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote en de flexibele schil.

11    Alleen al in Nederland ligt er volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, 2019) een investeringsopgave van tussen de 56 en 75 miljard euro om invulling te geven aan de afspraken uit het Nederlandse klimaatakkoord.

12    Het toekennen van een hogere prijs aan broeikasgassen is de meest efficiënte manier om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Bij een hogere prijs op CO2-uitstoot ontstaat immers een directe prikkel voor bedrijven om de uitstoot van CO2 te verminderen en te investeren in groene technologie. Landen als Frankrijk, Finland, Ierland en Zwitserland hanteren overigens al verschillende vormen van een nationale CO2-belasting (zie ook Schotten et al., 2016 en Hebbink et al., 2019).

13    Landen met een begrotingstekort boven de 3 procent bbp ontvangen aanbevelingen van de Europese Commissie om dit tekort terug te dringen. De Jong en Gilbert (2020) laten zien dat deze ‘correctieve’ aanbevelingen vrij goed worden nageleefd. Voor de zogeheten ‘preventieve’ aanbevelingen – gericht op het bereiken van begrotingsevenwicht in economisch betere tijden – geldt dit niet. Veel landen hebben hun middellange-termijndoelstelling voor het begrotingstekort zelfs nooit bereikt (ECA, 2018; Hessel et al., 2019). Voor de staatsschuld was er in het Europese begrotingsraamwerk zelfs lange tijd vrijwel geen aandacht.

14    Op korte termijn kan het (politiek) makkelijker zijn om te snijden in de publieke investeringen, dan in andere overheidsuitgaven (Alesina en Perrotti, 1995). Bamba et al. (2020) laten zien dat bezuinigingen inderdaad vaak grotere gevolgen hebben voor de publieke investeringen, dan voor de overheidsconsumptie. Bacchiocchi et al. (2011) laten zien dat landen met een hoge schuld vaak scherper in de publieke investeringen snijden. De Jong en Eijking (2015) zoomen in op de gevolgen van de bezuinigingen rondom de eurocrisis. Tussen 2009 en 2014 namen in heel Europa de publieke investeringen af, en in hard getroffen landen als Portugal, Spanje en Ierland halveerden deze zelfs. Bovendien is ook op langere (20-jaars) termijn een afname van de Europese publieke kapitaalgoederenvoorraad zichtbaar.

15    Zo verwacht DNB (2020) in de juni-raming een oploop van de EMU-schuld naar 63,1 procent van het bruto binnenlands product in 2022.

16    De lasten op arbeid zijn sinds het begin van deze eeuw opgelopen met 1,8 procentpunt van het bbp. In internationaal perspectief valt op dat Nederland relatief minder belasting heft op inkomen uit vermogen van huishoudens en de omvang van vermogen (zie ook Ministerie van Financiën, 2020).

17    Zie ook Commissie Regulering van Werk (2020).

18    Zie Martin Sandbu (2015), Europe’s Orphan, The Future of the Euro and the Politics of Debt, Princeton University Press.

Alesina, A. en R. Perotti (1995), ‘Fiscal expansions and adjustments in OECD countries’, Economic policy, 10(21), pp.205-248.

Bacchiocchi, E., E. Borghi, E. en A. Missale (2011), ‘Pu­blic investment under fiscal constraints’, Fiscal stu­dies, 32(1), pp.11-42.

Bamba, M., J. Combes en A. Minea (2020), ‘The effects of fiscal consolidations on the composition of government spending’, Applied Economics, 52 (14), pp. 1517-1532.

Butler, B., Carlier, K., Schotten, G. en M. Volkerink (2019), ‘Het spaaroverschot van Nederlandse
be­drijven ontrafeld’, DNB Occasional Studies,
17-4.

Commissie Regulering van werk (2020), ‘In wat
voor land willen wij werken? Naar een nieuw ­ontwerp voor de regulering van werk’, 23 januari 2020.

De Jong, J. en N. Gilbert (2020), ‘Fiscal discipline in EMU? Testing the effectiveness of the Excessive Deficit Procedure’, European Journal of Political Economy, 61, 101822

De Jong, J. en C. Eijking (2015), ‘Afname publiek kapitaal biedt ruimte voor publieke investeringen’, ESB, 100(4716).

DNB (2018), ‘Flexibilisering arbeidsmarkt gaat gepaard met daling arbeidsinkomensquote’, DNBulletin, 1 fe-
bruari 2018.

DNB (2020), ‘Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten’, juni 2020, nummer 19.

Eurobarometer (2017), ‘Opiniepeilingen van het Europees Parlement’, te vinden op europarl.europa.eu.

European Court of Auditors (2018), ‘Is the main objective of the preventive arm of the Stability and Growth Pact delivered?’, Special report 18/2018.

Felbermayer, G., J. Gröschl, en I. Heiland (2018), ‘Undoing Europe in a new quantitative trade model’, Ifo working paper No. 250, 2018.

Hebbink, G., Berkvens, L., Bun, M., van Kerkhof, H., Koistinen, J., Schotten, G. en A. Stokman (2018), ‘De prijs van transitie’, DNB Occasional Studies, 16-8.

Hessel, J, N. Gilbert en J. de Jong (2017), ‘Munt slaan uit de euro’, DNB Occasional Studies 15-2.

IMF (2017), World Economic Outlook April 2017, Chapter 3: ‘Understanding the Downward Trend in Labor Income Shares’.

Judt, T. (2006), Postwar, A History of Europa Since 1945, Penguin Putnam Inc.

Mayer, T., V. Vicard, V. en S. Zignago (2019), ‘The cost of non-Europe, revisited’, Economic Policy, 34(98), 145-199.

Ministerie van Financiën (2020), ‘Syntheserapport Bouw­stenen voor een beter belastingstelsel’, 18 mei 2020.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2020a), ‘Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket’, 5 juni 2020.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2020b), ‘Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket’, 8 juli 2020.

Planbureau voor de Leefomgeving (2019), ‘Effecten ontwerp klimaatakkoord’, publicatie 3619, Den Haag.

Perotti, E. en O. Soons (2019), ‘The Political Economy of a Diverse Monetary Union’, CEPR discussion paper 13987.

Pew Research Center (2014), ‘Most of the world supports globalization in theory, but many question it in practice’, 16 september. Artikel te vinden op pew­research.org.

Sandbu, M. (2015), Europe’s Orphan, The Future of the Euro and the politics of Debt, Princeton University Press.

Schotten, G., Van Ewijk, S., Regeling M., Dicou, D. en J. Kakes (2016), ‘Tijd voor transitie: een verkenning van de overgang naar een klimaatneutrale economie’, DNB Occasional Studies, 14-2.

Straathof, B., G.-J. Linders, A. Lejour en J. Möhlmann (2008), ‘The internal market and the Dutch economy: implications for trade and economic growth’, CPB Document 168.

Verstegen, L.H.W., B.J.A.M. van Groezen en A.C. Meijdam (2017), ‘Benefits of EMU participation: estimates using the synthetic control method’, CentER Discussion Paper, 2017-032.