Excuses Utrecht voor slavernij: we leven in het ‘sorry-tijdperk’

Sharon Dijksma. /ANP Jeroen Jumelet

De excuses van Utrecht voor het slavernijverleden laten weer eens zien dat we leven in een ‘sorry-tijdperk’, schrijft Gertjan van Schoonhoven. Deze week analyseert hij de huidige excuuscultuur in de nieuwe EW. 

Na Amsterdam en Rotterdam biedt Utrecht vandaag, woensdag, als derde grote stad excuses aan voor haar slavernijverleden. Die stap volgt op het verschijnen, vorig jaar, van historisch onderzoek naar dat verleden. Dat toonde weliswaar aan dat het Utrechtse slavernijverleden in het niet valt bij dat van Amsterdam en Rotterdam, maar desalniettemin groter kan worden genoemd dan in Utrecht wordt gedacht.

Utrecht minder betrokken bij slavernij dan Amsterdam en Rotterdam

Anders dan beide andere steden was/is Utrecht geen havenstad en een VOC- en WIC-Kamer had het ook al niet. De institutionele verwevenheid van het stadsbestuur met de slavernij was er dan ook veel geringer dan in beide andere steden. Het aangetoonde slavernijverleden zit ’m vooral in de persoonlijke financiële belangen van onder anderen lokale bestuurders en is dus eigenlijk indirect. Ook stond er een suikerraffinaderij. Interessant aan Utrecht is eigenlijk meer dat het een bolwerk van (religieus geïnspireerde) voorstanders van afschaffing van de slavernij was. Maar dat was blijkbaar geen reden om van excuses af te zien.

De excuses van Utrecht laten weer eens zien dat we leven in een ‘sorry-tijdperk’, zoals een omslagartikel in de nieuwe EW deze week analyseert. Vooral de laatste twintig jaar is het aantal excuses voor mensenrechtenschendingen uit het verleden enorm toegenomen, blijkt uit onderzoek van twee Tilburgse wetenschappers. Daarbij gaat het om excuses op nationaal niveau. Excuses als die van Amsterdam, Rotterdam en nu Utrecht worden daarin niet meegeteld.