Arno Visser (56) kijkt terug op zijn tien jaar bij de Algemene Rekenkamer. Een periode waarin het instituut volop kritiek uitte op het openbaar bestuur. ‘Ik kan daar boos over worden, ja.’
Gefilterd door de vitrage valt het winterse zonlicht in de werkkamer van de president van de Algemene Rekenkamer. Het is diens laatste werkdag aan het Lange Voorhout in Den Haag. Per 1 januari nam Arno Visser afscheid van het Hoge College van Staat dat hij tien jaar diende, waarvan acht jaar als president. Benoemd voor het leven – en toch gaat hij weg. In maart volgt hij Maxime Verhagen op als voorzitter van brancheorganisatie Bouwend Nederland.
Het zegt iets over zijn onrustige ziel, zal Visser later deze middag zeggen, dat hij – niet voor het eerst in zijn leven – een nieuwe uitdaging aangaat in een nieuwe wereld. Maar deze middag is hij nog volop president van de Rekenkamer. Sinds 2017 schreef Visser in EW zes keer een ‘nieuwjaarsessay’ over de staat van het openbaar bestuur. Voor een afrondend laatste, zevende essay was geen tijd. Daarom dit afscheidsgesprek. Wat had Visser willen schrijven? Wat wil hij nog zeggen?
Arno Visser (Den Haag, 1966) was tot 1 januari president van de Algemene Rekenkamer. Wordt voorzitter van Bouwend Nederland. Met Miek van Geenhuizen, oud-tophockeyster, heeft hij twee dochters, van zes en drie jaar.
Hij aarzelt geen seconde en zegt: ‘Dat we in het openbaar bestuur een paradigma-wisseling nodig hebben. Om er uit te komen. Dat is een heel groot woord hoor, ik neem het niet heel snel in de mond. Ik ben van nature geen radicaal. Maar nu gebruik ik het heel bewust wel.
‘Je hoeft maar even Den Haag uit te rijden en je ziet omgekeerde vlaggen. Dat is een signaal aan het openbaar bestuur. Het stokt. Niemand in het openbaar bestuur staat ’s morgens op en denkt: ik laat vandaag de boel in de soep draaien. Nee. Iedereen doet enorm zijn best. Iedereen werkt ongelooflijk hard. Iedereen probeert het goede te doen. En toch stokt het. Dat moet je doorbreken.’
Visser waarschuwde jaren in EW voor wat misgaat in openbaar bestuur
Wie de essays van Visser in EW heeft gelezen, zal deze hartekreet niet verbazen. Jaar in jaar uit klonken zijn waarschuwende woorden: er is iets grondig mis in het openbaar bestuur. De scheiding van beleid en uitvoering is zo’n ‘paradigma’ dat al geldt sinds de jaren zeventig, maar in de ogen van Visser gewoon niet werkt. Dat is punt één.
‘We hebben met z’n allen bedacht dat je op de ene plek beleid maakt en dat op een andere plek uitvoert. Wij gaan over het wat en jullie gaan over het hoe. Dat werkt niet. Maar we zitten tot op de dag van vandaag wel met de gevolgen. Mensen die beleid maken, maar niet weten wat uitvoerbaar is.
‘Je kunt helemaal geen “beleid” maken. Je kunt alleen papier maken’
‘Punt twee: Den Haag zit vol met beleidsmákers. Gek woord. Je kunt helemaal geen beleid “maken”. Je maakt alleen papier. Iedereen die beleid maakt, gaat elke dag naar kantoor om papier te maken. En nog meer papier. Van die wereld moeten we ook af. Van die schijnwereld waarin we elkaar gevangen houden. In stukken, modellen, schema’s, stroomschema’s, financieringssystemen, bekostigingssystemen… in constructies. Beleidsconstructies.
‘Drie: we zouden eindelijk eens écht moeten gaan werken aan de digitale eenheidsstaat. In de negentiende eeuw was de grootste culturele strijd de eenwording van de Nederlandse taal. Wij hadden allemaal dialecten en streekeigen dingen. Pas aan het einde van de negentiende eeuw – de tijd van Couperus – ontstond er iets van een eenheidstaal. Net als de invoering van de meter en de kilo heeft dat lang geduurd.
Tekst gaat door onder het kader
Lees alle essays die Arno Visser de afgelopen zes jaar in EW schreef
2022: Waarom overheid bureaucratie maar niet weet te temmen
2021: Hoe politiek herhaling toeslagenaffaire kan voorkomen
2020: De verleiding van gratis geld
2019: Politiek, bevrijd ons uit fiscale houdgreep!
‘In het digitale domein zien we een herhaling daarvan. Iedereen zegt: mijn variant is beter, ik doe het op mijn manier, ik neem jouw taal niet over. Dat lijkt op die negentiende-eeuwse cultuurstrijd. En nee, die digitale eenheidsstaat is geen centralisering. Nee! Nee! Nee! Dat is de reactie die je vaak hoort. Maar het is standaardisering, geen centralisering. Het is communicatie mogelijk maken. Het maakt mij niet uit of de standaard uit Oost-Groningen komt of uit Goes. Maar kies er eentje en hak de knoop door.
‘Deze cultuur zie je nog heel erg terug in de justitieketens. De politie. Het openbaar ministerie. De rechterlijke macht. “Wij zijn autonoom.” “Wij zijn onafhankelijk.” Ja… dat ben je ook. In de casussen. In je oordeel. Maar niet in de organisatie van de overheidsketen.’
Dit punt – de ‘bestuurscultuur’ – is vermoedelijk nog wel het moeilijkst te veranderen, zegt Visser. Hullie-zullie-cultuur, noemt hij het. In plaats van dat het openbaar bestuur zichzelf ziet als één organisatie, heeft het op tal van plekken de neiging de autonomie te zoeken en die te verdedigen tegen ‘Haagse pottenkijkers’. Dat is dodelijk voor de transparantie van het openbaar bestuur.
‘Laat ik een voorbeeld noemen. Onderwijs. Elke dag komt er wel een alarmerend rapport uit dat het onderwijs achteruit kachelt. En elke keer is het antwoord: er moet meer geld tegenaan. Maar dat helpt niet, want het onderwijs blijft achteruit kachelen. En elke keer zegt de Rekenkamer dan: dat komt doordat je niet weet wat je met dat geld wilt bereiken.
‘Waarom komt dat nou niet van de grond? Niet omdat Den Haag dat niet wil. Wel omdat onderwijsbesturen zich ertegen hebben verzet. Ook onderwijsbestuurders willen de boel niet in de soep laten draaien. Toch zeggen ze: die Haagse pottenkijkers hebben we liever niet. Dus laten we maar niet afspreken hoe we het geld besteden. Laten we maar geen manier verzinnen om erover te kunnen praten. Dat is óók bestuurscultuur. Die niet in Den Haag zit, maar in al die decentrale organisaties.’
De paradigma-wisseling die Visser bepleit, is dat iedereen in het openbaar bestuur pas op de plaats maakt en bestuur en cultuur kritisch tegen het licht houdt; dat er een ‘moratorium’ wordt ingesteld op nieuw beleid, op nieuwe rapporten. Wat hebben we met z’n allen gecreëerd? Hoe kan het anders?
Zeggen hoe het anders moet, vindt Visser niet passen bij zijn rol als president. Het is een politieke vraag. Maar dát het anders moet, zegt hij wel. In de ogen van Visser is de decentrale eenheidsstaat Nederland – naar het negentiende-eeuwse ontwerp van de visionaire staatsman Johan Rudolph Thorbecke – in ruim anderhalve eeuw met de beste bedoelingen uitgegroeid tot een onnavolgbaar ingewikkelde termietenheuvel.
Dag in dag uit bouwen alle nijvere termieten samen verder aan die heuvel. Want ja: dat is wat termieten doen. Bouwen. Met als resultaat dat het bouwwerk van de staat – het Huis van Thorbecke – alleen maar complexer wordt. ‘Byzantijnser,’ zegt Visser.
‘Ik heb mezelf aangeleerd om niet meer alles te willen begrijpen’
Het Huis van Thorbecke, zegt hij zijn voorganger Saskia Stuiveling (1945-2017) na, is ‘een huis van Escher’ geworden. Wat eens ordelijk en transparant was georganiseerd, is uitgegroeid tot een ondoorzichtig fantoomhuis, een ‘bedrieglijke verschijningsvorm’ die door niemand meer te doorgronden is. Niet door burgers, niet door gekozen volksvertegenwoordigers én zelfs niet altijd door insiders als de president van de Algemene Rekenkamer, geeft Visser eerlijk toe. ‘Ik heb mezelf op een gegeven moment aangeleerd om niet meer alles te willen begrijpen. Er zijn systemen in Nederland die zo ingewikkeld zijn… Neem het verdeelmechanisme van het Gemeentefonds. Als vijf mensen in heel Nederland dat begrijpen, is het veel. Het zijn er zeker geen tien. Moet ik dan nummer zes worden?
Laden…
Al vanaf €15 per maand leest u onbeperkt alle edities en artikelen van EW. Bekijk onze abonnementen.
Bent u al abonnee en hebt u al een account? log dan hier in
U bent momenteel niet ingelogd of u hebt geen geldig abonnement.
Wilt u onbeperkt alle artikelen en edities van EW blijven lezen?
Wilt u opnieuw inloggen