EU-redacteur René van Rijckevorsel vindt dat EU-politici niet bang moeten zijn om kandidaten een streefdatum voor te houden.
Rond het Alhambra, het rode paleis op een heuvel in Granada, kwam vorige week de ‘Europese politieke gemeenschap’ (EPC) samen, geesteskind van de Franse president Emmanuel Macron.
Nu veiligheidsorganisatie OVSE en de Raad van Europa (die in Straatsburg zit) niet meer goed functioneren doordat Rusland van beide clubs lid is, was er geen plek meer waar Europese leiders uit alle landen, dus ook van buiten de Europese Unie, elkaar informeel konden ontmoeten. Dat werd de EPC, die twee keer per jaar samenkomt.
Een paar lieten het afweten, maar bijna vijftig Europese regeringsleiders en een enkel staatshoofd troffen elkaar onder de warme Spaanse zon. Van de landen buiten de EU stonden de zeven kandidaat-lidstaten met serieus uitzicht op lidmaatschap het meest in de belangstelling. Ook president Volodymyr Zelensky gaf acte de présence. Oekraïne is één van de zeven.
Door de lauw houding van de EU op de hand van Rusland
Het ging veel over de vraag: moeten deze landen een ‘datum’ krijgen? Tot ergernis van de Commissie en tal van leiders had Charles Michel, voorzitter van de Europese Raad van Regeringsleiders, eerder eigenstandig het jaartal 2030 laten vallen. Premier Mark Rutte (VVD) trapte in Granada op de rem: ‘De vraag is niet wanneer ze klaar zijn, maar óf ze klaar zijn.’
Toch is voor een jaartal wel iets te zeggen. In juni in Belgrado klaagden Servische pro-EU-denktankers en politici tegen EW steen en been dat zij zich door Brussel aan hun lot voelen overgelaten. Vladimir Poetin spint daar garen bij. Onrust op de Balkan past in zijn straatje. De media in Servië, belangrijkste uitbreidingsland op de Balkan, zijn mede door de lauwe houding van de EU op de hand van Rusland. ‘Noem gewoon een streefdatum. Daarvan kun je altijd nog afwijken. Geef ons het gevoel dat de EU Servië serieus neemt.’