Liefst had Hans Renders (67) waardig afscheid genomen van zijn universiteit, maar die kwam haar toezegging niet na om een opvolger te benoemen. Nu verlaat de biografie-expert Groningen met stille trom. Of nou ja, stil?
Met een theatraal gebaar opent Hans Renders zijn voordeur aan een Amsterdamse gracht, dicht bij het Leidseplein. Twee verdiepingen en een opengewerkte kelder, langs de wanden meer boeken dan bakstenen in de gevel.
‘Weet je, officieel is dit geen huis,’ zegt hij met een twinkeling in zijn ogen. ‘Het had al de bestemming van werkplaats toen ik het in de jaren tachtig kocht. Elk jaar kwam een ambtenaar van de gemeente langs om te zeggen dat ik er niet mocht wónen. Dan zei ik: maar ik heb mijn eigen pand gekraakt! Daar konden ze niets tegenin brengen.’
Op de houten tafel in de salon, waaraan het gesprek wordt gevoerd, liggen tientallen nieuwe boeken, in stapels gesorteerd. ‘Dit is héél geheim,’ zegt Renders op samenzweerderige toon. ‘Hier ligt mijn selectie voor de Libris Geschiedenis Prijs. Op volgorde, afblijven dus!’
Hij adviseert al jaren de jury van de boekenprijs en zit er dit jaar zelf in. ‘Er zitten veel biografieën tussen, waarvan een paar echt steengoed zijn. En dat terwijl ik altijd ervoor heb gepleit om het aantal biografieën op de nominatielijst terug te schroeven.’
Vreemd pleidooi, voor een biografiewetenschapper? Renders: ‘Nou nee, want mijn werk bestaat voor 90 procent uit het advies “Ik zou het niet doen.” Biografen zijn vaak eenboeksmensen, geïnteresseerd in hun onderwerp maar niet in wat een biografie is. Of hoe je in het algemeen een goed boek schrijft. En ze willen vaak ook nog erop promoveren. Maar dat is voorbehouden aan de excellenten, niet aan de enthousiasteling die denkt ook eens een biografie te schrijven.’
Hans Renders
(Aarle-Rixtel, 1957). Hij is biograaf en wetenschapper. Vanaf 2004 leidde Hans Renders het Biografie Instituut in Groningen, waar hij in 2007 hoogleraar geschiedenis en theorie van de biografie werd. Per 8 juni is Hans Renders met emeritaat, wel blijft hij proefschriften begeleiden. Hans Renders woont in Amsterdam.
Zo rolt het gesprek vanzelf naar het zwaartepunt van zijn carrière: de biografie. Renders begon als criticus voor diverse bladen, zoals Vrij Nederland en Het Parool, voordat hij doorstroomde naar de wetenschap.
In 1998 promoveerde hij aan de Universiteit van Tilburg op de biografie van dichter Jan Hanlo, waarna hij een baan kreeg aan de Rijksuniversiteit Groningen. Al gauw concentreerde hij zich geheel op dat ene boekengenre: het geschreven leven. In 2004 richtte hij binnen zijn faculteit het Biografie Instituut op, waarvan hijzelf directeur werd – en bleef, tot voor kort.
Vanwaar zijn fascinatie voor dat ene boektype, de biografie? ‘Je krijgt door een zijlicht een andere kijk op de geschiedenis. Neem mijn Amerikaanse collega Nigel Hamilton, die bekend is geworden door het eerste en enige deel van zijn levensbeschrijving van de Amerikaanse president John F. Kennedy, dat ook is verfilmd. Hamilton is bij mij gepromoveerd op een slice biography, een uitsnede uit iemands leven, over president Franklin D. Roosevelt in het oorlogsjaar 1943. Wat bleek? Roosevelt heeft in dat jaar eerst Sovjetleider Jozef Stalin ingelicht dat er een geweldig wapen op komst was – en pas later de Britse premier Winston Churchill. Want die vertrouwde hij niet. Churchill was hem veel te gretig.
‘Sowieso toont die biografie dat Roosevelt, met zijn wat ziekelijke uitstraling, militair veel sterker was dan historici denken. Omdat Roosevelt nog voor het einde van de oorlog overleed, had hij zelf niet de kans om met een grote autobiografie het beeld van hem te corrigeren, zoals andere geallieerde kopstukken wel deden. Nigel Hamilton schreef in zijn proefschrift niet voor niets een nawoord dat nu wereldwijd wordt geciteerd, waarin hij de biografie een “correctie op de geschiedenis” noemt.’
Looptijd
Waarom worden er zo veel biografieën geschreven, zelfs van dezelfde historische figuren?
‘Veel biografen willen een boek schrijven voor de eeuwigheid, maar ik zeg altijd tegen ze: het is net als met een pak melk. Als je naar de bibliotheek gaat voor een goede biografie over Stalin, dan kies je de nieuwste.
‘Een biografie heeft een looptijd van een jaar of tien, vijftien. In Nederland iets langer, want we zijn een klein land. Er zijn maar weinig mensen, zoals Johan Rudolph Thorbecke en Willem Frederik Hermans, over wie afgelopen jaren meer dan één biografie is geschreven.
‘In de Verenigde Staten verschijnen soms in een maand tijd twee boeken over dezelfde persoon, zoals onlangs over Ted Kennedy. Recensies bespreken dan niet het levensverhaal zelf, maar de vraag: hoe doet de biograaf het? Verstaat die zijn vak? Dat heeft mij altijd enorm geïntrigeerd, tot op de dag van vandaag.’
Een biograaf dompelt zich jarenlang onder in het leven van een ander. Is dat nou arrogant of juist nederig? Renders: ‘De biograaf maakt allerlei keuzes om een helder beeld te schetsen. Daarmee eigent hij zich het levensverhaal enigszins toe. Dat kun je arrogant noemen, maar toch vind ik het een nederig beroep. De biograaf doet een bescheiden poging zijn onderwerp uit het verleden naar onze tijd te brengen.’
Voelde Renders, wiens Noord-Brabantse afkomst – geboren en getogen in Aarle-Rixtel – nog altijd hoorbaar is, zich geen buitenbeentje in de grachtengordel?
‘Nee, niet in de stad. Wel in mijn werk, omdat ik nooit een fatsoenlijke carrière in de journalistiek heb gehad. Ik schrijf al veertig jaar voor allerlei kranten en bladen, als een soort halve loopbaan. Daarnaast ben ik op de universiteit gaan werken, maar toen was ik al boven de veertig. Dat was ook zeldzaam. Toen ik in 1998 promoveerde, vonden mijn medejournalisten dat weer raar. Waarom zou je dat nou doen? Kortom, ik sta overal tussenin.’
Kleinste huisje
Die Amsterdamse Brabander had ruim twee decennia een baan in het hoge noorden. ‘Ik heb al in het begin een pied-à- terre aangeschaft, dus ik hoefde nooit op de klok te kijken wanneer de laatste trein ging. Het is het kleinste huisje van Groningen. Vanuit mijn leunstoel kan ik de hele vloer dweilen. Niemand in Groningen wist dat ik dat huisje daar had, ik kon er ongestoord lezen en schrijven. Had ik een vergadering op de universiteit, dan was ik er in 2 minuten.’
Vlak voor het gesprek is Renders uit Groningen komen rijden om de zoveelste lading boeken te verhuizen – ‘De dozen staan nog in de auto’ – naar zijn huiskantoor in Amsterdam. Want per 8 juni is hij met emeritaat. ‘Daar ben ik op zich niet rouwig om, ik heb nog zo veel te doen.’
Hij is net terug van een congres in New York met veel bevriende biografen en vliegt weldra door naar Praag ‘voor een klein congresje, met allemaal Oost-Europeanen, naar aanleiding van mijn werk’.
Wel bedroefd wordt Renders van de manier waarop hij afscheid moet nemen. Hij bladert door het nieuwste jaarverslag van zijn instituut – ‘het allerlaatste’ – en kijkt met enige weemoed naar het overzicht van alle boeken en artikelen die onder zijn auspiciën tot stand kwamen.
Op de lijst van verrichtingen staat een reeks proefschriften. Studies naar politici als Sam van Houten – die ‘van het Kinderwetje’ – en SS-kopstuk Henk Feldmeijer, maar ook naar kunstverzamelaar Helene Kröller-Müller en historicus Loe de Jong. Lijvige werken. Maar toch, zegt Renders trots, ‘konden al die proefschriften ongewijzigd de winkels in, als publieksboek’.
Standaardwerk
Aan zijn Biografie Instituut promoveerden in twintig jaar meer dan dertig biografen. ‘En er is nog nooit iemand die heeft opgegeven!’ roept de scheidend directeur.
Internationaal drukte de hoogleraar vooral zijn stempel op het studiegebied met zijn theorievorming over de biografie, een genre waarin schrijvers vaak gewend waren hun eigen regels en methoden te hanteren.
Het standaardwerk The Biographical Turn (2016), met hem als hoofdauteur, is net vertaald in het Turks. Als biografiewetenschapper bestrijdt hij een trend die is komen overwaaien uit de Verenigde Staten en die zijn vakgebied domineert: life writing. Hij zegt het met een vies gezicht.
‘Daarbij wordt de academische methode losgelaten en projecteert de schrijver soms zelfs zijn eigen leven, en zijn zielenroerselen, op een historische persoon. Met een biografie heeft dat niets te maken!’
Volgens Renders maakt het deel uit van het oprukkende activisme op de universiteit. ‘Ik zeg altijd: van 9 tot 5 onderzoek ik hoe slecht het met de wereld gaat – en ’s nachts ween ik, maar wel onbetaald. Dat standpunt is steeds meer een provocatie geworden. Collega’s worden boos als je eerlijk zegt dat je in je werk niet probeert de wereld beter te maken. Natuurlijk, als ik één persoon uit de achttiende eeuw zou kunnen redden, zou ik het niet nalaten. Maar dat is niet zo, dus ik vind het nogal hovaardig om vanuit je werkkamertje meevoelend te gaan zitten doen met de slachtoffers van de geschiedenis.’
Hoe verklaart hij de heropleving van activisme? Is ‘woke’ de boosdoener? ‘Ik gebruik die term niet, ik weet niet wat die betekent. Net als “grensoverschrijdend gedrag”, ook zo vaag. Maar luister…’
In tranen om Churchill
Hij buigt zich over de eettafel. ‘Ik vind het normaal dat jonge mensen radicaal de wereld willen veranderen. Dat gebeurde al in de jaren zestig en er zijn best goede dingen op de zeef blijven liggen. Stel je voor dat al die jonge mensen het eens zouden zijn met oude mannen zoals ik! Maar ik hoorde docenten van de Universiteit van Amsterdam zeggen dat de radicale anti-Israëlprotesten een uiting zijn van “wat wij onze studenten leren”. Dan denk ik: wat?!’
De academische vrijheid lijdt onder dat activisme, vindt hij. ‘Wijlen Meindert Fennema nodigde als hoogleraar politicologie Hans Janmaat uit in zijn college. Niet omdat hij het met hem eens was, maar omdat hij de studenten de kans wilde geven kennis te nemen van radicaal andere opvattingen.’ Zou dat nog kunnen? ‘Nee, de universiteit is geen plek meer waar je met elkaar discussieert en het openlijk met elkaar oneens kan zijn.’
De reeks voorbeelden is eindeloos. Van een student die in tranen uitbarstte toen Renders in een hoorcollege de naam van Winston Churchill gebruikte – ‘onveilig’ omdat Churchill een racist zou zijn – tot de collega die van een clubje internationale studenten hoorde dat zij geen college meer mocht geven over de Holocaust.
Gekmakend, vindt Renders. De oorzaak ziet hij in de slappe houding van de universiteitsbestuurders.
‘De rector magnificus van de Universiteit van Amsterdam die braaf gaat zitten onderhandelen met gemaskerde activisten… Juist als leidinggevende moet je ook je eigen opvatting naar voren brengen. Jonge mensen mogen extreme dingen roepen, maar er moet wel een decaan of collegevoorzitter zijn die zegt: “Prima, maar hier is de grens. Als je daaroverheen gaat, kun je opdonderen.” Eindelijk hebben universiteitsbestuurders nu gezegd dat zij geen politieke statements voor of tegen iets afleggen. Maar de angst activisten voor het hoofd te stoten, blijft.’
Amerikanisering
Waaruit komt die angst voort? ‘Je ziet dat elke melding van wangedrag nu overdreven ijverig wordt aangepakt. Bestuurders zijn als de dood dat ze, als ze de boel eerst proberen te sussen, vroeger of later problemen krijgen. Dat is zo’n verfijnd systeem geworden, dat de aanklacht bijna synoniem is aan het vonnis.’
Weer zo’n hoogleraar die na zijn pensionering opeens de waarheid durft te zeggen? Lachend: ‘Nee, ik heb nooit een blad voor de mond genomen. Zo heb ik ook de problemen aangekaart van de internationalisering, zeg gerust amerikanisering. Alles moet in het Engels. Voor de eigen taal en cultuur, de Nederlandse maar ook Franse en Duitse, is geen ruimte meer.
Hij zucht. ‘Maar als je je mond opendoet, negeren bestuurders je.’ Ondanks herhaaldelijke beloftes heeft het Groningse bestuur geen opvolger voor hem aangesteld. Daarmee valt niet alleen zijn leerstoel weg, maar is ook ongewis of het Biografie Instituut blijft bestaan.
Toch is er geen verziekte sfeer. ‘Persoonlijk zijn de verhoudingen goed. Maar blijkbaar kunnen de bestuurders het zich permitteren zo laks met een vertrekkende hoogleraar om te gaan. Van een exit- of overdrachtsgesprek is geen sprake geweest. Ik heb begin juni mijn sleutels op een leeg bureau achtergelaten, en daarna de deur achter me dichtgetrokken. Ik heb mijn werk tot op de laatste dag met plezier gedaan, maar de omgangsvormen van de bestuurders – niet reageren op wat dan ook, je voorliegen – zal ik niet missen.
‘De collegevoorzitter vroeg me of ik een afscheidsrede ga houden. “Jazeker,” antwoordde ik, “als mijn beloofde opvolger op de eerste rij zit.” Dus het zal er wel nooit van komen. Jammer, maar het zij zo.’