Op 90-jarige leeftijd is op 26 juli Frits Goldschmeding overleden, een van de rijkste mensen van Nederland. Goldschmeding verdiende zijn miljardenvermogen met uitzendwerk: toen hij ermee begon, begin jaren zestig, was dat nieuwlichterij uit de Verenigde Staten en niet veel beter dan mensenhandel en uitbuiting.
Goldschmeding, van gereformeerde afkomst, kwam uit een gezin dat hij zelf betitelde als ‘hogere middenklasse’. Zijn vader had een zaak in piano’s en orgels, zijn moeder kwam uit een ondernemersgezin. Toen hij nog maar net met zijn eigen bedrijf was begonnen, stelde zij hem allemaal ‘slimme ondernemersvragen’. Bijvoorbeeld: moet je uitzendkrachten doorbetalen als ze ziek zijn?
Zijn hoogleraar economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, Freek van Muiswinkel (1904-1969), stelde aan Goldschmeding en diens studiegenoot Gerard Daleboudt voor om eens onderzoek te doen naar dat tijdelijke werk. Ze schreven er een scriptie over en ontdekten een nieuwe markt in een tijd dat een leven lang werken bij dezelfde baas nog normaal was.
Samen begonnen ze in 1960 een uitzendbureau, gevestigd in Amsterdam-Zuid. Bij toeval een heel handige plek: in die buurt woonden veel studenten en die wilden wel tijdelijke baantjes. Zijn eerste klant bracht Goldschmeding op de fiets naar haar werk. ‘Dan wist ik tenminste dat ze op tijd zou zijn,’ zei hij. Hij studeerde af in 1963.
Goldschmeding – zijn compagnon vertrok om poëzie te schrijven – noemde zijn bedrijf eerst Uitzendbureau Amstelveen, daarna Randstad. Met opzet niet naar zichzelf, want dan dachten de mensen misschien eerst aan de piano’s en orgels van zijn vader.
Olievlek
Hij ontwikkelde al snel een testsysteem om werkzoekende en werk zo perfect mogelijk bij elkaar te laten passen. Ook zag hij vroeg de mogelijkheden van automatisering om vraag en aanbod bij elkaar te brengen.
In het eerste jaar van het bestaan van het uitzendbureau waren de inkomsten gering: de winst was 9 gulden en 8 cent – oftewel 4,12 euro. Acht jaar later zag dat er heel anders uit: de jaaromzet was toen 20 miljoen gulden (9,1 miljoen euro) en er waren twintig filialen, ook in België, Duitsland en Engeland.
De uitbreiding ging op een manier die Goldschmeding eerst ‘olievlek’ noemde en later, schilderachtiger, het ‘waterlelie’-principe. Dat betekende in de praktijk dat het bedrijf zich ergens vestigde en pas ging uitbreiden bij voldoende naamsbekendheid.
Bedrijfscode
Goldschmeding, verzot op Roxy Dual-sigaretten, was volgens zijn secretaresse Hielkje Beeksma dag en nacht met zijn bedrijf bezig. Hoe groter het werd en meer vestigingen het kreeg, hoe belangrijker het werd dat overal op dezelfde manier en volgens dezelfde waarden werd gewerkt. Om dat voor elkaar te krijgen, voerde Goldschmeding een bedrijfscode in: ‘het kennen, het dienen, het vertrouwen van mensen’ – daar ging het om.
Zijn stijl van leidinggeven omschreef hij zelf als ‘niet een brul hier, een brul daar. Maar kijken of je de mensen kunt uitleggen wat er gedaan moet worden.’ Aan adverteren deed hij niet, dat vond hij te duur, behalve bij het illegale radiostation Veronica. Daar klonk de welbekende jingle: ‘Randstad uitzendbureau-ho!’
Goldschmeding werd in de beginjaren van zijn onderneming door de overheid met grote argwaan bekeken. Vooral een ambtenaar bij het ministerie van Sociale Zaken maakte hem het leven zuur. Hij liet zich er niet door uit het veld slaan – integendeel. Die tegenwerking maakte hem juist scherp.
Bovendien waren de jaren zestig en zeventig een periode waarin ondernemers en het bedrijfsleven sowieso verdacht waren. Evengoed groeide de omzet van Randstad met reuzensprongen: vanaf 1972 jaarlijks met gemiddeld 20 procent en ook de winst nam steeds toe.
Beursgang
In 1977 was het fenomeen tijdelijk werk zo ingeburgerd, dat die aanvankelijk achterdochtige overheid met de sociale partners een eigen uitzendbureau begon, Start geheten. De werkloosheid was in die periode groot en zo veel mogelijk mensen moesten, hoe dan ook, aan het werk.
Twee jaar later kon Goldschmeding zijn honderdste vestiging openen. In 1990 volgde de beursgang. Niet om het geld; hij had geld genoeg, aldus Goldschmeding. Maar zo kon het personeel ook een beetje eigenaar worden van het bedrijf. Bovendien wilde de ondernemer waardering voor zijn werk.
De beursgang, begeleid door ABN AMRO, werd tot Goldschmedings ergernis een flop en de bank bleef achter met 700.000 aandelen. Die aandelen werden later wel wat waard: tussen begin 1991 en eind 1997 steeg de koers van Randstad van 45,50 gulden tot 384,74 gulden (van, omgerekend, 25 euro naar 192 euro), een meer dan redelijk rendement.
‘Het moet in mijn karakter zitten om verder te willen springen dan een ander,’ zei Goldschmeding eens over zichzelf. Vrienden noemden hem ‘gezellig, aimabel, eigenzinnig, ijdel, paternalistisch’. Hij zag zijn gebreken: zo vond hij zichzelf geen goede manager. ‘Laat mij maar ondernemen.’ Hij vond zichzelf quasi-zielig. ‘Ik ben een zielige figuur, want ik begon en eindigde als directeur en heb dus nooit promotie gemaakt.’
Foundation
Op zijn 45ste overwoog hij om te stoppen – voor het geld hoefde hij al lang niet meer te werken – en de wetenschap in te gaan. Maar dat leek hem toch te abstract.
Goldschmeding rekende alles uit. Was er een nieuwe lift nodig in zijn hoofdkantoor, dan ging het in zijn hoofd ratelen. Doe ik die dure die heel snel gaat? Of die goedkopere, langzame? Wat kost het me als mijn werknemers lang op de lift moeten wachten en dan dus niet kunnen werken?
De snelle lift bleek uiteindelijk goedkoper. Het bedrijf bood lunch aan op kantoor. Dan waren de meeste werknemers na een half uur tenminste weer aan de slag.
In 1998 vertrok de toen 65-jarige Goldschmeding bij het door hem opgerichte bedrijf. Maar hij ging niet stil leven of zich wijden aan zijn hobby, zeezeilen. Goldschmeding was van mening dat het geld dat je hebt verdiend, niet van jou is, maar van iedereen, want zonder anderen had je het immers niet kunnen verdienen. Dat moest dus terug de maatschappij in, via de Goldschmeding Foundation voor Mens, Werk en Economie. Hij bleef altijd betrokken bij zijn foundation.
Naastenliefde
Die gaf hem bovendien de kans om zijn (economische) wijsheden en levensinzichten te verkondigen. Zoals meer geslaagde, rijke mensen wilde Goldschmeding laten zien dat er meer is dan geld verdienen alleen. Die stichting steunt op drie pijlers: menswaardige economie, duurzaam werk en inclusieve arbeidsmarkt.
Het allerbelangrijkste was voor hem de liefde, die was allesbepalend. Maar dan speciaal de variant agapè, Grieks voor naastenliefde. Toewijding aan de ander, daar gaat het om. Dat levert een betere wereld op en is ‘winst voor iedereen’. Het economische is maar één aspect van de mens en van de samenleving.
Goldschmeding was drie keer getrouwd en laat drie kinderen na. Op de website van zijn foundation wordt, in de geest van de oprichter, zijn overlijden bescheiden gebracht.