Humorloze ‘gelijkheidspolitie’ heeft een nieuw slachtoffer: de cartoonist

25 juli 2024Leestijd: 5 minuten

Er is sprake van een cartooncrisis. Prominente tekenaars verliezen hun vrijheid door de dwangneurose dat iedereen gelijk moet zijn, schrijft Martin Sommer.

Een cartooncrisis. Die kan er ook nog wel bij, na de wooncrisis, de mestcrisis, de klimaatcrisis en de asielcrisis. Filosoof Stine Jensen had het woord bedacht en er een recente prent bijgeplakt uit de Volkskrant, die van Sigmund door tekenaar Peter de Wit. U leest de Volkskrant statistisch niet, dus dat vergt enige uitleg.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Op vier plaatjes zie je achtereenvolgens een indiaan, een zwarte vrouw, een boerka en een ayatollah. Brandbaar mate­riaal kortom. ‘Geen grap vandaag?’ vraagt de indiaan. Nee, zegt het mannetje Sigmund, ‘een cartoon krijgt van de hoofdredacteur alleen nog “zoveel mogelijk vrijheid” in de krant’. Dus ‘ik hou me even gedeisd’. ‘Verstandig,’ zegt de boerka, door De Wit steevast getekend als een zwarte berg met een horizontale gleuf en onafscheidelijke Dirk-tas waaruit een prei steekt.

Hoofdredactionele bedenkingen

Hoofdredacteur Pieter Klok had in zijn zaterdagse commentaar geschreven over het afscheid van een andere prominente tekenaar, Jos Collignon. Die vertelde in een vraaggesprek dat hij de afgelopen jaren steeds vaker op zijn vingers was getikt, en zodoende het idee had gekregen dat zijn tijd was gekomen.

Een handvol tekeningen was op hoofdredactionele bedenkingen gestuit, waaronder die van een paar Marokkaanse jongens die er op de brommer met een voetbalcup vandoor gingen. Een tweede bezwaarlijke tekening liet columniste Aaf Brandt Corstius zien, die ‘dickpic’ Marc Overmars met een heggenschaar mores leerde. Ook kreeg Collignon te horen dat afbeeldingen van premier Benjamin Netanyahu antisemitisch waren, in verband met zijn grote neus en laatstelijk grote oren.

Wat vrij en vrolijk voelt, schreef Klok, kan vooroordeelbevestigend zijn. Een krant moet stigmatiserende stereotyperingen mijden aangezien dat lezers kan kwetsen, vindt de hoofdredacteur. De slotsom luidde dat tekenaars ‘zoveel mogelijk vrijheid’ hebben, vrijheid dus met een donkere wolk erboven.

Ik heb lang bij de Volkskrant gewerkt en al die jaren was Collignon de beste tekenaar. Aan het begin van de oorlog om de Gazastrook tekende hij een dikke Israëlische duim met de tekst dat het antisemitisme ‘o-ver-al herleeft’. Die prent was zelf buiten kijf antisemitisch, maar dat doet niets af aan wat best een cartooncrisis mag heten. Na klachten werd de prent van de ­Marokkaanse jongens van de site verwijderd, ongeveer zoals Trotski van de foto’s met Stalin werd gewist. The New York Times drukt al een paar jaar helemaal geen politieke prenten meer af, omdat de tere zielen van de lezers geen satire meer kunnen verdragen.

Ongelijkheid bestrijden

Hoofdredacteur Klok verklaarde zijn aarzeling over de vrijheid van de tekenaar uit de noodzaak om ongelijkheid te bestrijden. ‘Als iedereen gelijk is, kun je over iedereen grapjes maken.’ Je hoeft geen filosoof te zijn om te begrijpen dat gelijkheid en vrijheid op gespannen voet staan. Wat mij betreft moet bij de krant de vrijheid altijd voorop staan, daar is een krant immers voor. Een cartoonist die zich gedeisd houdt, moet zorgen baren.

Het idee dat je pas grapjes mag maken als iedereen gelijk is, past naadloos bij een Nederlandse dwangneurose. Zoals bekend is de jaloezie vanwege het kleinste verschil het grootst in de meest gelijke samenlevingen. Daarmee is de kous niet af, aangezien het niet gaat om feitelijke ongelijkheid maar om gevoelde achterstelling. Dan is het inderdaad einde oefening voor de cartoon. Neuzen, oren, pukkels, alles wordt groter in een prent, en er is altijd wel iemand gekwetst.

In de jaren vijftig, driekwart eeuw geleden dus, schreef H.J.A. Hofland al over de meest onverdraagzame abonnee, met dit verschil dat die destijds aanleiding was voor een vrolijk stukje. Nu moet niet alleen een tekenaar maar ook de hoofd­redacteur zelf bij klachten vrezen voor zijn hachje.

Slachtofferschap

Ik ruimde mijn rommel op in verband met de vakantie en kwam toevallig het boek De klaagcultuur tegen van Robert ­Hughes. Dat boek dateert van dertig jaar geleden maar blijkt nog verrassend fris. Hughes was kunstcriticus in de Verenigde Staten en stelde vast dat kunst die in dienst staat van gelijkheid, geen kunst meer is.

Hughes wees op het allesoverheersende beroep op slachtofferschap, en ofschoon het begrip ‘grensoverschrijdend gedrag’ nog niet bestond, wist hij ook al: ‘Ontken schuld en je kop gaat eraf.’ Het gevoel is maatgevend, schreef Hughes, en hij citeerde Goethe: ‘Tijdperken die regressief zijn en in staat van ontbinding, zijn altijd subjectief. Men heeft het alleen over zichzelf en zijn eigen sores. Terwijl de trend in tijden van vooruitgang juist objectief is. Men kijkt van binnen naar buiten, naar de wereld.’

Hughes werd destijds als een olijke polemist gelezen. ‘Ik voel me bedreigd door je afwijzing van (doorstrepen wat niet van toepassing is) fallocentriciteit/de Moedergod/het verdrag van Wenen/Youngs elasticiteitsmodule.’ Dat was dertig jaar geleden, en wij maakten ons vrolijk over die rare Amerikanen.

Weinig te lachen

Tegenwoordig word ik door de radio geregeld bijgepraat over de stilte in de natuur als gevolg van de dramatische afname van het aantal vogels. Nooit is er een zorgelijke hoogleraar die alarm slaat over de stilte die is ontstaan doordat er steeds minder wordt gelachen. Alleen wie begrijpt dat het nooit helemaal goed zal komen, kan er ook een grap over maken. Gelijkheidshumor bestaat niet.

Ik had een paar jaar geleden een gesprekje met de nieuwe chef van het zaterdagse katern van de Volkskrant. Ik vroeg haar uiteraard wat de plannen waren en ben het antwoord niet vergeten. ‘O Martin, er zijn nog zoveel misstanden,’ zei ze. Het leek me hoog gegrepen voor een krantenkatern, maar vooral vreesde ik dat er voortaan weinig te lachen zou zijn bij mijn ei op zaterdagochtend.

In de politiek zie je het equivalent in het verschil tussen de ChristenUnie en de mannenbroeders van de SGP. Bij de ChristenUnie werken ze met man en macht om de genade des Heren deelachtig te worden. Geen lachebekjes daar in de fractiekamer. Bij de SGP weten ze bij voorbaat dat het allemaal vergeefs is en het najagen van wind. In het oude Kamergebouw hing op de SGP-deur een tegeltje met de tekst: ‘Niets doen is ook een ­optie.’ Dat was niet alleen wijs maar ook geestig, zeg ik er voor de zekerheid bij.