Een ode aan de sobere en harde werkers van de Stille Generatie

29 september 2024Leestijd: 8 minuten
1953: aanleg Velsertunnel tijdens de wederopbouw. Beeld: Henk Jonker/MAI

Tijdens de wederopbouw legde de generatie geboren tussen 1925 en 1940 de basis voor de welvaart van Nederland. Gerlof Leistra brengt een ode aan sobere en harde werkers.

Zeker vijftig jaar gebruikte mijn moeder dezelfde houten pollepel in een keuken waar niets veranderde. Na het eten stopte ze de sokken van het hele gezin, op een houten paddenstoel. Al die jaren sliepen mijn ouders in hetzelfde houten ledikant, op een keiharde matras. Waarom zou je iets vervangen als het nog goed was? De meeste mensen van hun generatie leefden net zo sober.

Deze zogenoemde Stille Generatie, geboren tussen 1925 en 1940, verdwijnt langzaam maar zeker uit de samenleving. De bekenden onder hen – succesvolle ondernemers, prominente politici, befaamde kunstenaars en sporters – worden publiekelijk uitgeluid. Verreweg de meeste ‘leden’ sterven in stilte. Tussen 1945 en 1965, tijdens de wederopbouw, legden zij met zijn allen de basis voor onze welvaart. Ze verdienen daarom een respectvoller afscheid.

Van de vooroorlogse generatie Nederlanders zijn er nog zo’n 450.000 in leven. Maar hun aantal slinkt snel: de jongsten zijn 84 jaar, de oudsten rond de honderd. In de familieberichten in de kranten worden ze steeds meer overvleugeld door hun kinderen, de veel luidruchtiger babyboomers, geboren tussen 1941 en 1964.

Bij indeling van de bevolking in generaties dreigt het gevaar van simplificatie. Door verschillen in geboortejaar, opleidingsniveau, werk, inkomen, geslacht, gezinssamenstelling en woonplaats is een generatie geen eenheidsworst. Belangrijker zijn de overeenkomsten vanwege hun gedeelde verleden.

Ingrijpende gebeurtenissen drukken een stempel op een generatie en bepalen wat de leden verbindt. Bij de Stille Generatie is dat vooral de Tweede Wereldoorlog. Die maakten ze mee als kind of jongvolwassene en die heeft hun leven vaak getekend. De meesten zouden lange tijd niet of nauwelijks over hun beladen ervaringen praten. Hulpverlening voor trauma’s bestond nog niet.

Na de oorlog moest eerst het in puin geschoten land weer worden opgebouwd. Die wederopbouw duurde van 1945 tot 1965. Arbeiders werkten 48 uur per week. Door de gezamenlijke inspanning groeide de economie snel: tussen 1951 en 1973 met gemiddeld 5 procent per jaar. De werkloosheid bedroeg nog geen 2 procent. Bij de wederopbouw kreeg de Stille Generatie hulp van de Amerikanen in de vorm van 1 miljard dollar aan Marshallhulp. Daarbovenop kwam de vondst van het lucratieve aardgas bij Slochteren in 1959.

Bescheiden, harde werkers, soberZeeland, 1950: vakantie in eigen land was heel gewoon. Beeld: Henk Jonker/MAI

Mijn ouders waren representanten van die Stille Generatie: bescheiden, harde werkers, sober, plichtsgetrouw, gelovig en betrokken bij de samenleving. In lijn met het vooruitgangsgeloof van de middenklasse in die jaren deden ze alles voor hun vier zonen, zodat die het beter zouden krijgen dan zijzelf. Dankzij de toegenomen welvaart werden ze uiteindelijk enthousiaste pensionado’s. Maar ze smeten ook toen het geld niet over de balk en vonden het belangrijk ‘iets’ na te laten.

Mijn vader werd geboren op 6 november 1925 in Murmerwoude, een dorpje iets onder Dokkum. Hij was de jongste van acht kinderen. Zijn vader was notarisklerk. Tijdens de oorlog zat een oudere broer van mijn vader in het verzet. Zelf was hij scholier en deed aansluitend de kweekschool.

Mijn moeder werd op 29 april 1928 geboren in Bolsward als jongste van vijf kinderen en groeide op in Sneek. Haar vader overleed toen zij nog geen twee was. Vanaf dat moment gaf haar moeder mede leiding aan het florerende familiebedrijf: koffie- en theebranderij Van der Plaats. In de oorlog werd haar ouderlijk huis gevorderd door de Duitsers. Haar twee broers zaten de laatste maanden in een concentratiekamp. Na de huishoudschool volgde zij in Zeist een opleiding tot kinderverzorger.

Voor mijn vader was de oorlog in mei 1945 nog niet afgelopen. Van 5 november 1947 – een dag voor zijn 22ste verjaardag – tot 4 mei 1950 diende hij als soldaat in Indië. Na thuiskomst haalde hij zijn hoofdakte en begon als onderwijzer. Mijn ouders ontmoetten elkaar op een avond van de vereniging Fryske Krite en trouwden in 1953. Aanvankelijk woonden ze noodgedwongen in, zoals veel generatiegenoten. In hun eerste eigen huurhuis in Driebergen werden mijn drie oudere broers geboren, in 1955, 1956 en 1958.

Op de huishoudschool leerden meisjes gaten stoppen. Beeld: MAI 

Zwoegen voor een betere toekomst

De Stille Generatie zwoegde hard voor een betere toekomst. Per 1 oktober 1958 werd mijn vader als leraar Engels benoemd aan de christelijke mulo in Zutphen. Met de belofte van een vierde kind kwamen mijn ouders in aanmerking voor een net opgeleverd huurhuis. Daar werd ik in 1959 geboren.

Van 1945 tot 1960 werden in totaal ruim 3,5 miljoen kinderen geboren. De bevolking groeide van 9,2 miljoen inwoners in 1945 naar 11,3 miljoen eind 1959.

Om te voorzien in de behoefte aan huizen voor jonge gezinnen werden vanaf de jaren zestig overal koortsachtig betonnen flats gebouwd. Hetzelfde gold voor bruggen en (snel)wegen. Rotterdam was de modelstad van de wederopbouw.

Op zoek naar een beter leven emigreerden tussen 1945 en 1960 bijna een miljoen Nederlanders. Mijn ouders hadden vergevorderde plannen om hun heil te zoeken in Nieuw-Zeeland, maar de families in Friesland smeekten ze te blijven.

In de avonduren volgde mijn vader cursussen en hij gaf bijles. Mijn moeder was huisvrouw, zoals vrijwel alle vrouwen in die tijd. De man was de baas. De emancipatie van de vrouw moest nog op gang komen. Tot in de jaren zeventig stond het leven in het teken van de verzuiling. Je had protestanten, katholieken, socialisten en liberalen. Mijn ouders waren gereformeerd, net als de meeste van hun vrienden en collega’s. De kerk bepaalde het sociale leven. Elke zondag waren er twee diensten. Mijn vader was jarenlang ouderling. Van­zelfsprekend zaten de kinderen op christelijke scholen en christelijke sportverenigingen. Inkopen deden we bij gereformeerde winkeliers. Bij verkie­zingen hingen op het raam van de doorzonkamer posters van de ARP en later het CDA, destijds nog grote middenpartijen.

In huis brandde een kolenkachel. Een gas­kachel kwam pas later. Een douche hadden we niet. In de jaren zestig was het alsof de jaren vijftig nog voortduurden. ’s Zomers gingen we op zaterdag ‘in bad’ in een zinken teil in de achtertuin. Jongere kinderen droegen de kleren van de ouderen af. Kapotte kleren herstelde mijn moeder zelf.

Stille Generatie werkte hard en begon met niets

De Stille Generatie was opgegroeid met de radio, maar de televisie drong snel door in de huiskamers. In 1958 ging het nog om 240.000 toestellen, drie jaar later waren het er al 1 miljoen. Tot midden jaren zestig keken wij populaire kinderprogramma’s bij buren. Hogere inkomens maakten de consumptiemaatschappij mogelijk: na de tv volgde onder meer de wasmachine.

Uitstapjes maakten we om beurten op de brommer van mijn vader. En wij waren niet de enigen. In 1950 waren er 139.000 auto’s en 55.000 brommers. Tien jaar later respectievelijk zo’n 500.000 en ruim 1,1 miljoen. In 1970 reden er bijna 2,5 miljoen auto’s rond, in 1976 al meer dan 3,7 miljoen.

De Stille Generatie werkte hard en begon vaak met niets. Grote bedrijven zijn soms letterlijk in de achterkamer of het schuurtje begonnen. Mijn vader had het relatief rustig met zijn lesrooster, al moest hij thuis nog proefwerken nakijken. Hij was vrijwel nooit ziek en heeft, anders dan de ‘protestgeneratie’ van de babyboomers, nooit gestaakt of gedemonstreerd. Daarvoor was hij veel te gezagsgetrouw. Wel werd hij in de jaren zeventig lid van Amnesty International en schreef brieven aan dissidenten. Inmiddels droeg hij een baard en liet zijn haar groeien. Vergeleken bij de latere generaties, voor wie het individu belangrijker is dan de gemeenschap, gaven mijn ouders gul aan goede doelen en de zending.

Vakantie was een luxe. Tot de late jaren zestig ging 60 procent van de mensen helemaal niet weg en van die anderen bleef de helft in Nederland. Op zomerse zondagen genoten veel mensen van ‘bermtoerisme’: vanuit kampeerstoeltjes auto’s kijken en intussen lekker picknicken.

Wij gingen in 1966 voor het eerst naar het buitenland: met de Opel Kadett op de veerboot naar Engeland voor een huizenruil. Daarna reisden we heel Europa af voor lange kampeervakanties. Pas veel later zouden mijn ouders vliegen, maar aanzienlijk minder vaak dan hun kinderen en kleinkinderen.

Zeeland, 1950: vakantie in eigen land was heel gewoon. Beeld: Henk Jonker/MAI

Oude meesters in het zwijgen

In 1971 kochten mijn ouders een nieuwbouwhuis met een douche en voor de kinderen allemaal een eigen kamer ‘om huiswerk te kunnen maken’. Ze hamerden op het belang van een goede opleiding. Alle vier doorliepen we het gymnasium en daarna de universiteit. Hoger onderwijs was niet alleen meer voor de elite, maar ook voor de middenklasse.

Mijn vader had zich opgewerkt tot directielid van de school, maar profiteerde dankbaar van de VUT-regeling en ging op zijn 57ste vervroegd met pensioen. Twintig jaar lang ging hij met mijn moeder ’s zomers drie maanden met de caravan naar Zuid-Frankrijk.

Internet en mobiele telefoon hebben ze niet meer onder de knie gekregen. Mijn vader kocht op zijn 75ste wel een computer, maar die stond te verstoffen op zijn studeerkamer.

Net als de meeste leden van de Stille Generatie waren mijn ouders meesters in het zwijgen. Op ­latere leeftijd kwamen wel meer verhalen los over hun jeugd tijdens de oorlog, maar over Indië zweeg mijn vader. Achttien jaar waren mijn ouders vrijwilligers in een verpleeghuis, tot ze beiden dement werden en na een jarenlang verblijf in hetzelfde verpleeghuis overleden. Mijn vader in 2009, 83 jaar oud, mijn moeder in 2021, op haar 92ste.

Het leven van mijn ouders paste naadloos in het grotere beeld van hun generatie. Ze waren gezagsgetrouw, hielden rekening met hun omgeving en waren met weinig tevreden. Pas voor het nieuwe huis hadden ze nieuwe meubels aangeschaft. Tot het laatst gebruikten ze op zon- en feestdagen het zilveren bestek dat ze bij hun huwelijk hadden gekregen.

Maar de tijden veranderden vanaf midden jaren zeventig. Samenwonen van stelletjes was bijvoorbeeld niet langer taboe en de zuilen brokkelden af. Mijn ouders hielden nog lang vast aan hun standpunten, maar gingen uiteindelijk mee met hun tijd.

Overdadige consumptie was er voor de leden van de Stille Generatie niet bij. Door hun spaarzame leefstijl hebben zij vaak juist een meer dan aardige erfenis nagelaten, zodat hun kinderen de rijkste generatie ooit konden worden. Het beeld dat ze anders dan hun nakomelingen alleen maar saai en oubollig waren, verdient op zijn minst enige nuance.

Stille Generatie verdient ontzag

De Stille Generatie glijdt weg uit het leven, maar verdient ontzag voor hoe ze na de oorlog door keihard te werken een kapot land weer opbouwde. En voor haar gemeenschapszin en bescheiden mentaliteit. Een wereld van verschil met de veel meer aanwezige babyboomers, en met de generaties na hen. Die zweren bij deeltijdwerk en willen toch een luxe leven. We kunnen veel leren van de Stille Generatie. Natuurlijk zijn ze niet heilig en maakten ook zij fouten, maar toch: hoed af en een diepe buiging.

Na het overlijden van mijn ouders waren er amper goederen te verdelen. Eén broer kreeg het zilveren bestek. Ik koester de houten paddenstoel.

Illustratie: Jelrik Atema