Hoe feitelijk is de migratiebestseller van Hein de Haas nou werkelijk?

28 september 2024Leestijd: 12 minuten
Cultuurhistoricus Steije Hofhuis. Beeld Marjolein van Damme

Hoe migratie echt werkt van Hein de Haas verscheen een jaar geleden en werd een internationaal succes. De socioloog mocht zelfs optreden in Vandaag Inside. Maar cultuurhistoricus Steije Hofhuis leest vooral een oefening in ideologische zelfbevestiging.

Weinig thema’s splijten westerse samenlevingen zozeer als immigratie. Enerzijds zijn er optimisten, vaak geassocieerd met links, die immigratie als verrijking zien. Anderzijds pessimisten, vaak geassocieerd met rechts, die vooral bedreigingen waarnemen. Dit al zo lang slepende conflict is in toenemende mate aan het ontsporen. In deze escalatie zou je kunnen hopen op een boek dat de feiten rond dit thema toch eens rustig en onbevooroordeeld ­presenteert. Dat de basis biedt voor een debat op de inhoud.

Een jaar geleden presenteerde Hein de Haas, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en bijzonder hoogleraar migratie en ontwikkeling aan de Universiteit Maastricht, het boek Hoe migratie echt werkt dat in precies deze behoefte belooft te voorzien. Via de ontkrachting van 22 mythes biedt het een ‘wetenschappelijk perspectief’ op migratie ‘zoals ze is’.

Ingegraven in hun eigen gelijk zien de pro- en anti-immigratiekampen alleen nog feiten en argumenten die uitkomen, maar De Haas wil de voor- en nadelen van migratie eens nuchter en genuanceerd op een rij zetten. En dan blijkt migratie ‘een normaal proces’ te zijn dat geen aanleiding geeft voor paniek. Na dertig jaar onderzoek biedt hij een ‘geheel nieuwe visie’ en ‘het ware verhaal’.

De boodschap slaat aan. Dagblad NRC spreekt over ‘mythbuster’ De Haas die zowel rechtse als linkse stokpaardjes ontmantelt en ons vertelt ‘hoe het echt zit’. ‘Wat was het Eureka-moment?’ zo wilde de krant van de hoogleraar weten. In de Volkskrant viel te lezen dat er ‘geen speld tussen te krijgen’ is hoe De Haas de ene na de andere migratiemythe doorprikt. Internationale media spreken over ‘a meticulous survey’, ‘a powerful debunking of myths’ en ‘ein spannend erzähltes Werk’. Collega-hoogleraren zijn eveneens enthousiast. Jan Willem Duyvendak noemt het een ‘heel eerlijk en genuanceerd boek’ en volgens Sarah Bracke maakt De Haas ‘brandhout’ van populistische waanbeelden. Ook de weg naar de lezer is gevonden. Het boek is al talloze malen herdrukt en in vele talen vertaald.

Migratie wordt gestuurd door de vraag naar arbeid

Maar deze mate van lof is onterecht. De Haas ­onderbouwt zijn ontkrachting van vermeende ‘mythes’ vaak zwak en de pretentie van een boven de kampen uitstijgend, louter feitelijk verhaal is bovenal camouflageretoriek. Eronder zit een eenzijdig, te simpel en ideologisch ingestoken boek, dat zich aan de linkse en migratieoptimistische kant van het spectrum bevindt.

Dit betekent niet dat er geen waardevolle zaken in staan. Het boek is helder en toegankelijk geschreven, boordevol relevante onderzoeksbevindingen. Op zijn sterkst is De Haas wanneer hij benadrukt dat migratie vaak wordt gestuurd door de vraag naar arbeid. Migranten vertrekken in veel gevallen, omdat in een ander land voor een beter salaris werk te doen valt.

Vaak zijn het zowel de migranten zelf als hun herkomstlanden, de werkgevers en de afnemers van arbeid die profiteren. Dat leidt tot politieke dilemma’s die helder worden neergezet. We kunnen niet én vroeg met pensioen, én economische groei maximaliseren, én goedkope diensten hebben, én ook nog migratie drastisch beperken.

De Haas wijst scherpzinnig op een gespletenheid die dit veroorzaakt bij politiek rechts. Enerzijds presenteren die partijen zichzelf als hardliners op migratie, maar mede door economische belangen en machtige werkgeverslobby’s komt daar in de praktijk vaak weinig van terecht. Dit punt van De Haas mag zeker doordringen. Door zulke valse politieke beloftes schuiven teleurgestelde kiezers immers steeds verder door naar een steeds radicaler rechts.

De Haas behoort tot het kamp migratieoptimistisch links

Ook klopt het in enige mate dat Hoe migratie echt werkt de pijlen zowel op heilige huisjes van rechts áls links richt. Wie goed leest, stuit dan alleen wel steeds op linkse of migratieoptimistische haakjes. Zo is er de – terechte – migratie­kritische observatie dat rijken vooral de lusten, en armen de lasten van migratie dragen. Maar dit vormt de inzet voor een kritiek op het vrijemarktdenken. Ook wordt betwist dat klimaatverandering veel migratie veroorzaakt – een links stokpaardje – maar dit wordt vervolgens gebruikt om mensen te kalmeren over de aantallen migranten. En geruststellen is juist ook iets van migratieoptimistisch links.

Want dat is de hoofdboodschap van De Haas’ boek: wees gerust, met immigratie zelf is niks bijzonders aan de hand. Het is ‘letterlijk van alle tijden’, vandaag de dag niet bijzonder hoog, en vormt geen bedreiging voor sociale cohesie. Politieke beloftes om migratie te beperken, berusten op illusies. Het is geen ‘kraan die naar wens kan worden open- en dichtgedraaid’. Sterker nog: ‘grensbeperkingen leiden tot méér immigratie’.

De brede weerstand tegen immigratie ligt dan ook niet aan migratie zelf, maar aan ‘sensatiebeluste mediaberichtgeving en politieke stemmingmakerij’. Immigranten worden als zondebok gebruikt om de aandacht van andere problemen af te leiden, problemen die politici deels zelf veroorzaakten.

Wie migratiedebatten al langer volgt, herkent hierin alleen geen ‘geheel nieuwe visie’, noch het product van een ‘Eureka-moment’. Het is de plaat die de ideologisch eenzijdige migratiewetenschap al decennialang met veel media-aandacht grijs draait. En het verdient dringend weerwoord.

Steije Hofhuis (Zeist, 1983) is cultuurhistoricus en promoveerde in 2022 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift over de evolutie van Europese heksenvervolgingen. Momenteel werkt hij als postdoctoraal onderzoeker aan het Wissenschaftszentrum Berlin bij de afdeling Migration und Diversität. Hij bestudeert het gebruik van migratiegeschiedenis in hedendaagse debatten over immigratie en integratie.

Neem die generalisatie dat migratierestricties tot méér immigratie leiden. De geschiedenis wemelt van effectieve beperkingen. Vreemd genoeg noemt De Haas op andere punten zelf voorbeelden. Zoals de Amerikaanse Chinese Exclusion Act (1882), die Chinese immigratie scherp omlaag bracht. Of het Amerikaanse quotasysteem per land, dat vanaf de vroege jaren twintig tot midden jaren zestig de komst van Zuid- en Oost-Europeanen radicaal terugschroefde. De Verenigde Staten hebben hun immigratie zozeer gestuurd dat migratieonderzoeker Aristide Zolberg het omschreef als A nation by design. Landen als Australië, Canada, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk deden vergelijkbare dingen.

Ook nu zijn er voorbeelden te over. Zie de Australische Operation Sovereign Borders. Net als Europa kreeg het land te maken met toenemende, ongevraagde bootmigratie. Door niemand via deze route toegang te geven, zijn de aantallen sinds 2013 scherp gedaald. Of de Safe Third Country Agreement tussen Canada en de Verenigde Staten. Asielzoekers die deze grens oversteken, worden consequent teruggezet. Niet-westerse welvaartssamenlevingen als Japan, Saudi-Arabië, Singapore en Zuid-Korea tonen evenzeer effectieve beperkingen.

Migratierestricties zijn niet effectief volgens De Haas

Restricties die De Haas wél uitgebreid bespreekt, zoals aan de EU-buitengrenzen, het Verenigd Koninkrijk sinds de Brexit, en de Mexicaans-Amerikaanse grens, zijn inderdaad deels ineffectief. Maar dat komt mogelijk door hun halfslachtigheid. ‘“Fort Europa” is een luchtkasteel gebleken,’ concludeert De Haas. Dat valt alleen zo niet te zeggen: ‘Fort Europa’ is nog niet uitgeprobeerd. Wat we op dit moment hebben, is: ‘Hindernisbaan Europa’.

Enerzijds maakt Europa het voor immigranten lastig om binnen te komen door moeilijk visa te verstrekken en de buitengrenzen op sommige plekken effectief te sluiten. Maar wie alsnog binnenkomt, wordt vaak beloond met een duurzaam verblijf. De Verenigde Staten handhaven de grens met Mexico evenmin consequent. De Haas heeft het over waterbedeffecten waarbij grensbeperkingen op de ene plek leiden tot meer immigratie elders. Maar dat toont hooguit aan dat halfslachtige beperkingen onvoldoende werken.

De potentiële effectiviteit van restricties ondermijnt ook een andere stelling. De aantallen immigranten zouden volgens De Haas enorm meevallen en overbelasting van de opnamecapaciteit vormt geen gevaar. Daarover valt op zichzelf al te twisten; Nederland boekte de laatste jaren ongeëvenaarde moderne records. Maar wat hier vooral ontbreekt, is de preventieparadox, die stelt dat een maatregel als overbodig kan worden ervaren juist omdat hij goed werkt. Immers: voor zover de omvang van immigratie meevalt, is dat mede omdat er restricties zijn.

Als iedereen op aarde visumvrij het vliegtuig kan pakken om in Europa aan het werk te gaan, of asiel aan te vragen, zou dat potentieel natuurlijk wel tot enorme aantallen leiden. Geen welvarend land durft dat aan. Ter geruststelling wijst De Haas op open grenzen tussen West- en Oost-Europa, waar de aantallen na de uitbreiding van de Europese Unie zouden zijn meegevallen. Maar het Centraal Planbureau schrijft dat die uitbreiding ‘leidde tot meer migratie naar Nederland dan verwacht’. Daarbovenop is het bevolkingspotentieel van vergrijzend Oost-Europa onvergelijkbaar met Azië en Afrika.

De motivaties en uitvoering rond specifieke restricties kunnen onwenselijk zijn. Vroegere Amerikaanse beperkingen waren deels racistisch gemotiveerd en het Australische uitzettingsbeleid ging ­gepaard met misstanden in detentiecentra. Dit betekent alleen niet dat restricties onmogelijk of onnodig zijn. Dat wél suggereren, is wetenschappelijk onjuist en politiek roekeloos.

Misleidend: integratiepolitiek werkt niet

Ronduit misleidend zijn De Haas’ stellingen dat de huidige, door migratie veroorzaakte culturele diversiteit niets speciaals is, én dat integratiepolitiek geen significante effecten heeft. Zo omschrijft hij de Verenigde Staten als ‘van meet af aan een zeer diverse en multiculturele samenleving’ waar het maatschappelijk vertrouwen tot 1970 redelijk hoog was. De oorzaak? Politieke leiders en instituties die ‘een pluralistische nationale identiteit wisten te smeden, gebaseerd op een idee van e pluribus unum (een uit velen)’.

Een officieel integratiebeleid ontbrak, want steevast werd gekozen ‘voor een “laissez faire”-benadering’. Ierse, Duitse, Italiaanse en Joodse immigranten werden eerst gezien als niet te assimileren vreemdelingen, maar geleidelijk werden ze vanzelfsprekend onderdeel van de meerderheidscultuur. Integratie is nu eenmaal in hoge mate een autonoom proces.

Verder zouden India en Indonesië een veel grotere culturele diversiteit kennen dan westerse landen en toch een gevoel van nationale eenheid hebben gesmeed. Het vroegere Russische imperium wordt erbij gehaald, dat tot in de twintigste eeuw ‘een bijzonder hoog niveau van culturele, etnische en religieuze diversiteit’ tolereerde.

Ook westerse samenlevingen zouden door sterkere regionale identiteiten tot vrij recent cultureel diverser zijn geweest dan nu. De nietsvermoedende lezer zal zich afvragen: waar maken mensen zich tegenwoordig toch zo druk om?

Probleem is dat het niet klopt. India en Indonesië kennen ontelbare identiteiten, maar zijn wel in overgrote meerderheid hindoeïstisch respectievelijk islamitisch. Minderheden als ­moslims, christenen en Papoea’s worden bot ­onderdrukt. Het vroegere Russische imperium hanteerde een russificatiepolitiek die minderheidsculturen als de Poolse of Oekraïense met harde hand probeerde uit te wissen. Het was ook niet voor niets dat zo’n twee miljoen Russische ­Joden elders een veilig heenkomen zochten.

De stellingname over regionale identiteiten klopt deels, maar gaat als vergelijking mank. Regionale diversiteit betreft doorgaans verschillende identiteiten die binnen hun eigen gebied naast elkaar bestaan. In Beieren was de Beierse identiteit dominant en in het naburige Zwaben de Zwabische. Dat is iets totaal anders dan de huidige culturele migratie­diversiteit, waarin migranten- en gevestigde culturen door elkaar bestaan in hetzelfde gebied.

Na loslaten migratiebeperkingen groeide wantrouwen weer in de VS

De geschiedenis van de Verenigde Staten ziet er ook echt anders uit. Vreemd genoeg beschrijft De Haas ook dit elders zelf. Lang beschouwde het land zichzelf hoofdzakelijk als wit, Angelsaksisch en protestant, met immigranten als potentiële bedreiging. Tientallen Italianen zijn gelyncht, Duitsers vond men in de Eerste Wereldoorlog gevaarlijk en Japanners werden in de Tweede Wereldoorlog opgesloten.

Daaraan valt iets wezenlijks toe te voegen: er is wel degelijk een integratiepolitiek gevoerd. Of eigenlijk iets scherpers, een Americanization-­politiek. Overheidsinstanties, het onderwijs, welzijnswerk en het bedrijfsleven hanteerden intensieve en dwingende campagnes om immigranten de Anglo-Amerikaanse cultuur te laten overnemen. Hun werd aangeleerd hoe je als echte Amerikaan behoorde te werken, te spreken, te eten en bovenal patriottisch te zijn.

Dit kon er hard aan toegaan. Toen de Verenigde Staten in 1917 met Duitsland in oorlog raakten, werden Duitse Amerikanen op veel plekken onder acute geweldsdreiging gedwongen Duitse boeken te verbranden en de Amerikaanse vlag te kussen. De Haas spreekt over een Duitse minderheid die als vanzelf in de mainstream opging, maar dat klopt deels niet. Het was na deze brute uitbarsting van anti-Duitse sentimenten dat de ruggengraat van de Duits-Amerikaanse identiteit, toen misschien wel de krachtigste minderheidsidentiteit van het land, werd gebroken.

Wat wel klopt, is dat de Verenigde Staten rond 1970 een uitzonderlijk hoog niveau van onderling maatschappelijk vertrouwen kenden. Laat dat alleen nu net het moment zijn waarop het land decennia van harde assimilatiepolitiek en gesloten grenzen van het quotasysteem achter de rug had.

Eerdere angstbeelden over immigranten die de Amerikaanse samenleving en cultuur zouden ontwrichten, zijn inderdaad niet uitgekomen. Maar ook hier geldt een mogelijke preventieparadox. De angsten werden niet bewaarheid doordat de Amerikanen die deze angsten koesterden, kregen wat ze wilden: verregaande migratiebeperking en een assertieve assimilatiepolitiek. Beide zijn vanaf midden jaren zestig losgelaten en sindsdien zien we het onderlinge wantrouwen in de Verenigde Staten weer groeien.

Huidige migratiebeleid heeft een sterk experimenteel karakter

De Haas verwijst verder naar andere immigratielanden als Canada en Australië, maar ook daar zien we tot in de jaren zestig assimilatiepolitiek gericht op aanpassing aan de dominante Angelsaksische cultuur. Sindsdien is er een brede omslag. Westerse samenlevingen ontvangen continu omvangrijke migratie uit cultureel sterk afwijkende gebieden, gecombineerd met een politieke verschuiving richting culturele diversiteit.

Immigranten krijgen meer ruimte, of worden zelfs gestimuleerd, om eigen identiteiten en politieke loyaliteiten te behouden. En dat is iets nieuws, anders dan De Haas suggereert. Dit betekent niet dat het om die reden een slecht idee is; vooruitgang komt met vernieuwing. Het experimentele karakter van de huidige politiek roept alleen wel fundamentele vragen op. Want waarom is er toch die hardnekkige en escalerende mobilisatie van anti-immigratiesentiment door het rechts-populisme?

Zou dat naast ‘stemmingmakerij’ niet toch ook met de aard van het experiment te maken kunnen hebben? Vergeleken met vroegere immigratiesamenlevingen worden de culturele identiteiten van de gevestigde groepen door het establishment veel minder beschermd. Het is dus ook niet verrassend dat die groepen zich nu in toenemende mate in hun identiteiten bedreigd voelen.

Experimenten kennen een ongewisse uitkomst. Het is niet ondenkbaar dat het maatschappelijke ­cement van een gemeenschappelijke cultuur door de historisch unieke immigratie- en diversiteitspolitiek wel degelijk erodeert en delen van de gevestigde bevolking mede hierdoor als een kat in het nauw steeds raardere sprongen gaan maken. De geruststellingen van De Haas missen een overtuigende academische basis. Wetenschappelijke informatie kan dus óók argumenten bieden om het huidige experiment wat minder riskant te maken. Bijvoorbeeld door beter greep te krijgen op immigratie, en het zwaartepunt toch weer wat te verleggen naar bescherming van gevestigde cultuur.

Gevoelige kwesties verdienen daarbij serieuze aandacht. De Haas veegt de suggestie van tafel dat immigratie de verzorgingsstaat ondermijnt. Maar zijn methode bestaat uit het bespreken van onderzoeken die zijn visie bevestigen en het negeren van onderzoeken die dat niet doen. Alleen al in Nederland verschenen diverse uitgebreide studies die hem tegenspreken (Roodenburg 2003; NYFER 2010; Van de Beek 2018). Wellicht heeft De Haas goede redenen om zulke studies niet overtuigend te vinden, maar het had geholpen als hij had uitgelegd waarom.

Hoe komt De Haas erbij dat immigranten minder crimineel zijn?

Wat betreft criminaliteit is de zaak volgens De Haas glashelder: ‘Immigranten zijn doorgaans minder crimineel.’ Wie Nederlandse cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek of Duitse van het Bundeskriminalamt erop naslaat, ziet toch iets heel anders. Juist op deze thema’s is het belangrijk daadwerkelijk te nuanceren. Het maakt nogal uit of je naar de zorgvuldig geselecteerde arbeidsmigranten in Canada kijkt of naar de miljoenen asielzoekers die Europa via de dodelijke chaos van de mensensmokkelroute opnam.

Daarbij slaat De Haas religieuze of culturele pijnpunten rond immigratie plat als een gevolg van sociaal-economische factoren. Dit marxistisch-ogende verklaringsmodel vergt alleen wel dat het meest brisante religieus-culturele thema nagenoeg wordt doodgezwegen: de onder migranten levende into­lerante interpretaties van de islam. De Haas negeert zo structureel informatie die buiten het eigen wenskader valt.

‘De feiten’ rond immigratie zijn vaak helemaal niet zo feitelijk

Het eind van het boek belooft ons ‘een weg voorwaarts’, maar ook dit stelt teleur. De Haas biedt enkele suggesties voor verbetering, zoals het scherper handhaven van arbeidsmarktregels om arbeidsmigratie te ontmoedigen. Maar hij duikt weg bij cru­ciale vraagstukken. Lang lijkt het boek af te stevenen op een pleidooi voor open grenzen. Maar dat is het uiteindelijk toch niet, want er moet wel ‘enige regelgeving’ zijn. Uitleg ontbreekt, dus wat betekent dit? Moeten er restricties op arbeids- en asielmigratie zijn? Alleen, restricties werkten toch niet? En wat doe je met migranten die volgens de regelgeving ­achter het net vissen, maar via mensensmokkel toch op de stoep staan? De Haas acht het niet zijn taak beleidsvoorstellen te doen. Dat is wel erg makkelijk: politici voortdurend de maat nemen, maar niet willen vertellen hoe het dan wel moet.

Hoe migratie echt werkt leest te weinig als een wetenschappelijk betoog waarin voors en tegens zorgvuldig worden gewikt en gewogen, en te veel als een exercitie in ideologische zelfbevestiging. Dit verklaart ook de juichende ontvangst. Een links-liberaal establishment van hoogopgeleiden voelt zich erdoor gesterkt in het geloof dat de eigen politieke overtuigingen berusten op ‘feiten’ en ‘wetenschap’. Zo dreigt polarisatie te verergeren. Als iets mensen op de populistische kast jaagt, is het wel dit hoogopgeleiden-establishment dat andersdenkenden de les leest met ‘de feiten’ rond immigratie, die bij nader inzien vaak helemaal niet zo feitelijk zijn.

Schrijf u in voor onze ochtendnieuwsbrief

Abonneer u op de gratis nieuwsbrief EW Ochtend en start de dag scherp met de belangrijkste artikelen over politiek, economie en buitenland.

Steije Hofhuis
Steije Hofhuis (1983) is docent cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht en rondt momenteel een proefschrift af over de evolutie van Europese heksenvervolgingen.
Lees meer
Steije Hofhuis