Wijziging Europees Verdrag waarin Nederland via opt-outs ‘de regie kan terughalen’ is voorlopig niet aan de orde. Pieter Omtzigt kan zich beter richten op wat wel haalbaar is.
Het is inderdaad, zoals Pieter Omtzigt betoogt, ‘bijzonder dat Nederland nooit een opt-out bedong zoals andere landen, bijvoorbeeld na het “nee” bij het referendum in 2005 over de Europese Grondwet’.
Het is niet alleen bijzonder, het is onbegrijpelijk. Tweeënhalf jaar na het referendum, waarbij 61,5 procent tegen de toen voorliggende Europese Grondwet stemde, tekende Nederland in december 2007 bij het kruisje voor een iets afgezwakte Grondwet, bekend als het Verdrag van Lissabon. In Den Haag regeerde Balkenende IV (CDA, PvdA, ChristenUnie). Tal van landen (Omtzigt noemt ze) wisten zich wel aan dwingende bepalingen te onttrekken. Opt-outs kun je alleen bedingen bij een Verdragswijziging.
Omtzigt was, toen ‘Lissabon’ feestelijk werd ondertekend, ruim vier jaar Tweede Kamerlid voor het CDA, de grootste regeringspartij. Hij stemde dus met zijn fractie voor invoering van het hele Verdrag. Met fundamentele bevoegdheden overdragen aan Brussel had het CDA van toen geen enkele moeite. Een maand voor de plechtigheden in Lissabon diende Kees van der Staaij (SGP) een wetsvoorstel in. Hij wilde in de Nederlandse Grondwet een vereiste meerderheid laten opnemen ‘van tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen in de Staten-Generaal voor de goedkeuring van verdragen betreffende de Europese Unie’. Logisch: een Europese Grondwetswijziging is net zo belangrijk als een Nederlandse, waarvoor ook een tweederde meerderheid nodig is.
Omtzigts CDA wilde er niks van weten. De Verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice waren toch allemaal met tweederde meerderheid goedgekeurd, terwijl slechts de helft plus één nodig was? Dus waarom moeilijk doen? Bovendien, aldus het CDA, waren er na het Verdrag van Lissabon ‘geen structuurwijzigingen van betekenis te verwachten’.
Echt?
Dromen van opt-outs
In juni 2022 riep het Europees Parlement op tot een Conventie die moet leiden tot een nieuw Verdrag, dat onder meer de EU bestuurbaar moet houden als kandidaat-lidstaten toetreden. Zo’n Verdrag moet ook het veto-instrument herzien (lees: afschaffen), meer macht aan het Parlement geven en wil meer EU-bevoegdheden op het gebied van gezondheid, energie, defensie en sociaal en economisch beleid. Dat zijn pittige structuurwijzigingen.
De oproep van het Parlement, gebaseerd op een reeks burgerberaden onder de noemer ‘Conferentie over de toekomst van Europa’, heeft nog niet geleid tot echte actie. Een Conventie is nog ver weg. Een nieuw Verdrag waarin Nederland via opt-outs ‘de regie kan terughalen’ zal er zeker niet zijn voor het einde van deze kabinetsperiode.
En dat terwijl veel problemen vragen om snelle oplossingen. Beter dan dromen van opt-outs, kan Omtzigt zich richten op mogelijkheden die de EU wél biedt. Samen met een grote lidstaat optrekken en onderhandelen in Brussel, kan helpen (ga samen met Duitsland het gevecht over migratie aan).
En: niet langer het braafste jongetje van de klas zijn door alles te meten en te wegen, terwijl andere landen met nattevingerwerk een hun welgevallige uitkomst krijgen. Ja zeggen en nee doen, kan ook. Een beetje listiger opereren – Pieter Omtzigt noemt het ‘handiger’ – kan een boel belemmerende Brusselse bemoeienis schelen.