Hoe ‘witte’ mensen worden veroordeeld zonder bewijs

Gloria Wekker - screenshot Youtube

Een scala aan auteurs en instellingen beweert dat ook in Nederland sprake is van (institutioneel) racisme. Zij vormen een soort racismelobby die in uitspraken en teksten vooral naar elkaar verwijzen. Maar is hun wetenschappelijk handwerk wel op orde?

Complottheorieën zijn populair onder extreem-rechtse politici. Marjolein Faber (PVV) sprak – vóór haar ministerschap – over ‘omvolking’. De elite zou de bevolking willen vervangen door immigranten. Volgens Thierry Baudet (FVD) wordt de wereld bestierd door reptielen. Maar de wondere wereld van de samenzweringstheorieën inspireert politici en auteurs overal op het politieke spectrum. Het gedachtegoed over ‘institutioneel ­racisme’ vormt er een voorbeeld van.

De term ‘institutioneel racisme’ is gemeengoed geworden in Nederland. In mei 2022 bestempelde CDA-staatssecretaris Marnix van Rij de Belastingdienst ermee. Later dat jaar deed minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra (CDA) hetzelfde wat betreft zijn ministerie.

Wat betekent die term precies? De term kwam overwaaien uit de Verenigde Staten. Auteurs als Stokely Carmichael, Charles Hamilton, Howard Winant, ­Michael Omi en Eduardo Bonilla-Silva willen ermee zeggen dat de Amerikaanse samenleving doordrenkt is van racisme. Dat gaat verder dan individuele vooroordelen of stereotyperingen. In hun ogen hebben ‘witte’ Amerikanen instituties speciaal opgericht om ‘zwarte’ mensen of mensen ‘van kleur’ te onderwerpen.

De internationale wetenschappelijke literatuur is glashelder over de betekenis van institutioneel racisme. Net als over wat racisme is: het indelen van mensen in ‘rassen’ op basis van vermeende biologische kenmerken, waarbij het ene ‘ras’ superieur zou zijn aan het andere.

Racismelobby

Kunnen we deze termen zomaar overnemen in Nederland? Een scala aan auteurs en instellingen wil ons laten geloven dat ook hier sprake is van (institutioneel) racisme. Denk aan auteurs als Philomena Essed, Gloria Wekker en Judi Mesman, en aan instellingen als het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS), de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme en het College voor de Rechten van de Mens. Zij vormen een soort ‘racismelobby’ die in uitspraken en teksten vooral naar elkaar verwijzen. Maar is het wetenschappelijk handwerk van hun teksten wel op orde, zodat we hun claims kunnen aannemen? Daar is veel op af te dingen.

Het begon in Nederland met het boek Alledaags racisme (1984) van Philomena Essed. Haar Nederlandse respondenten gaven aan dat ze nauwelijks racisme ­ervaren, schrijft ze. Toch concludeert Essed dat ze lijden onder racisme, en wel dagelijks. Op basis waarvan?

In het eerste hoofdstuk van Dutch ­Racism (2014) schrijven Essed en Isabel Hoving dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar racisme in Nederland. Toch staat volgens hen vast dat racisme een groot probleem is in Nederland, iets wat ‘witte’ mensen zouden ontkennen. Waarop is dat dan gebaseerd, als het niet is op onderzoek?

Zo lezen we in Staat en slavernij (2023, onder redactie van Rose Mary Allen, ­Esther Captain, Matthias van Rossum en Urwin Vyent) het volgende: ‘Er is nog nauwelijks fundamenteel onderzoek gedaan naar doorwerkingen van het slavernijsysteem in de hedendaagse Nederlandse samenleving.’ Meteen erna staat dat de periode van slavernij en kolonialisme ‘gevoelens van vermeende superioriteit en vermeende inferioriteit heeft geïnternaliseerd. Het gevolg daarvan is anti-Zwart racisme in alle lagen van de Nederlandse samenleving, als onderdeel van, maar niet synoniem met institutioneel racisme.’ Hoe kun je dat beweren als er nauwelijks fundamenteel onderzoek naar is gedaan?

Drogredenering

De Staatscommissie maakt het nog bonter. Geen van haar leden kent de betrokken literatuur. Haar beide rapporten bevatten geen enkel bewijs voor (institutioneel) racisme. Dat geldt ook voor de andere rapporten waarnaar de commissie verwijst. Desondanks spreekt voorzitter Joyce Sylvester op basis daarvan van wijdverbreid racisme in Nederland. De Staatscommissie heeft zelfs geen behoefte aan verdere data over ­racisme, zo lezen we op pagina 43 van Aard, omvang en oorzaken van discriminatie en racisme in Nederland (2023).

In haar Visienota institutioneel racisme (2021) schrijft het College voor de Rechten van de Mens dat bij de gangbare definities van de termen ‘racisme’ en ‘institutioneel racisme’ ‘de meest voorkomende verschijningsvormen niet herkend worden, en dus ongemoeid blijven’. Er zijn dus verschijningsvormen die niet passen bij de definitie van racisme. Dan betreffen die geen racisme, is de logische conclusie. Maar nee, het College rekt de definities zo ver op dat ze er wel onder vallen. Vanwaar deze drogredenering?

In het literatuuroverzicht Institutioneel racisme in Nederland (2021) nemen de KIS-auteurs de definitie van indirecte discriminatie als beginpunt. Dat noemen ze institutionele discriminatie. Dan stellen ze racisme gelijk aan discriminatie, om zo van institutioneel racisme te kunnen spreken. Aldus proberen ze bewijzen voor indirecte discriminatie te gebruiken voor hun institutioneel-racisme-claims. Dat jongleren met begrippen heeft geen enkele wetenschappelijke basis. De belangrijkste schrijvers worden zelfs genegeerd.

De racismelobby rekt de term ‘institutioneel racisme’ zo ver op dat elk ongewenst gedrag eronder valt. Alleen zo denken het KIS, de Staatscommissie en onderzoekers als Halleh Ghorashi en Sinan Çankaya de discriminatie-ervaringen van mensen als racisme te kunnen kwalificeren. Datzelfde gebeurt in de Personeels­enquête Rijk over racisme op de werkvloer van de Rijksoverheid (2023).

In haar onderzoek naar hooggeplaatste ambtenaren Leiderschap in kleur (2024) geeft Mesman aan dat ze alleen respondenten selecteerde die haar vooronderstellingen bevestigden. In hun onderzoeken deden KIS en Bureau Omlo hetzelfde. Vanzelfsprekend bevestigen je conclusies dan je vooronderstellingen. Mesman maakt falsificatie zelfs onmogelijk. Als je de hypothese wilt toetsen dat alle zwanen wit zijn, moet je niet op zoek gaan naar de zoveelste witte zwaan, maar juist naar zwarte zwanen, aldus wetenschapsfilosoof Karl Popper. Maar in navolging van Eduardo Bonilla-Silva (2006) definieert Mesman de afwezigheid van racisme als een vorm van racisme. Zo sluit ze bij voorbaat uit dat er geen racisme is. Elke zwarte zwaan is wit, zogezegd.

Geen bewijs

Hebben we geen probleem dan? Wel degelijk. Mensen met een migratieachtergrond lopen een fikse kans op discriminatie en uitsluiting. ­Gedegen onderzoek, ook van mezelf, heeft daarvoor een overdaad aan bewijs gevonden. Maar dat gebeurt steeds op grond van afkomst, cultuur, religie, sociale klasse en nationaliteit, niet op basis van ‘ras’. Zie ook de Toeslagenaffaire. Die discrimi­natie wordt daarmee veroorzaakt door nationalisme en sociale klasse, dus niet door racisme.

Dat wordt feitelijk bevestigd door Nederlandse studies naar racisme. Ik tel er een kleine honderd en heb ze allemaal bestudeerd. Ze bevatten geen enkel bewijs, of zelfs maar aanwijzing, dat ook maar enigszins in de buurt komt van de bovengenoemde definitie van racisme, laat staan van institutioneel racisme. Er is geen bewijs voor (institutioneel) racisme in Nederland.

Niemand beweert hier dat er ‘rassen’ bestaan of dat het ene ‘ras’ superieur zou zijn aan het andere. Zijn Nederlandse gemeenten en het ministerie van Buitenlandse Zaken opgericht met het expliciete doel om ‘zwarte’ mensen onder de duim te houden? Dat suggereren het KIS en Bureau Omlo.

Als er zo veel studies naar (institutioneel) racisme zijn verricht, die geen van alle iets van wetenschappelijk gefundeerd bewijs konden vinden, maar zich wel in allerlei bochten wringen om toch maar van (institutioneel) racisme te kunnen spreken, is er wellicht wat anders aan de hand. Terug naar de bron: het Amerikaanse denken over racisme.

Daarin deed zich de afgelopen decennia een omslag voor. Wilden voorheen strijders voor gelijke rechten als Martin Luther King het begrip ‘ras’ als abjecte categorie afschaffen, hedendaagse activisten en schrijvers hebben ‘ras’ als identiteit juist omarmd. Ze identificeren zichzelf als ‘zwarte’ mensen tegenover ‘witte’ mensen. De strijd is niet meer zozeer tegen racisme, maar tegen ‘witte’ mensen en ‘hun’ instituties. Vandaar de term ‘institutioneel racisme’.

Nederlandse racismeschrijvers hebben dit overgenomen. Ze denken in ‘rassen’: ‘witte’ mensen versus mensen ‘van kleur’ of ‘zwarte’ mensen. In hun teksten zoeken ze in heden en verleden naar zaken die ze ‘witte’ mensen kunnen verwijten. Zie de boeken Dutch Racism (2014) en Gloria Wekkers Witte onschuld (2016), en het archief The Black Archives. Dat ­levert een veelvoud aan feitenvrije beschuldigingen op. Het slavernijverleden zou doorwerken in hedendaags racisme. Mensen van nu zouden verantwoordelijk zijn voor ­kolonialisme of slavernij. De teneur van deze teksten: ‘witte’ mensen zijn schuldig omwille van hun huidskleur.

In sommige teksten blijft die anti-‘witte’-connotatie impliciet, zoals bij het College, andere teksten zijn hierin zeer expliciet. In haar datavrije boek uit 2016 schildert Wekker ‘witte’ mensen collectief af als de ‘Nederlandse witte natie’. Ze schrijft erover alsof het gaat om een kwade genius die is behept met een eigen ‘psyche’ en het heeft gemunt op ‘mensen van kleur’ of ‘zwarte’ mensen. Niet elke tekst is zo rabiaat, maar de teneur tegen ‘witte’ mensen is onmiskenbaar.

Dat ontspoort herhaaldelijk in dehumanisering en haattaal tegen ‘witte’ mensen. Op pagina 152 van Wekkers boek lezen we dat de zorg van ‘witte’ mensen voor het welbevinden van hun kinderen getuigt van ‘een neurotische vorm van agressiviteit’ (mijn vertaling uit het Engels) van hun kant. Anderen – Joseph Jordan (2014) en ­Melissa Weiner (2016) – bestempelen ‘witte’ Nederlanders met nazitermen als ‘das Herrenvolk’. Esther Romeyn (2014) ziet in de 4 mei- en Holocaust-herdenkingen een manipulatie om de aandacht van de schuld voor het slavernijverleden af te leiden.

Paradoxaal

Complotdenken in optima forma. Op dezelfde manier spreken omvolkingsdenkers over de elite, Baudet over globalisten en antisemieten over Joden. Dat anti-‘wit’-complotdenken krijgt ruim baan op universiteiten, wordt gepropageerd door de academische koepel Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en gefinancierd door de Nederlandse ­Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Voor onderwijs in dit complotdenken over het slavernijverleden trok de vorige regering 100 miljoen euro uit.

Het is paradoxaal dat uitgerekend auteurs die zeggen racisme te bestrijden zelf het denken in ‘rassen’ gemeengoed hebben gemaakt. Mesman schrijft dat ‘rassen’ niet bestaan, om vervolgens alleen die respondenten te selecteren die niet alleen haar vooronderstellingen bevestigen, maar volgens haar ook tot het juiste ‘ras’ behoren. Dan zie je ‘ras’ dus als een realiteit, alsof dat de normaalste zaak van de wereld is.

Zo dreigt een selffulfilling prophecy. Je kunt niet ongestraft een bevolkingsgroep met beledigende termen, zoals ‘witte’ mensen, aanspreken en hen jarenlang feitenvrij beschuldigen van racisme en het manipuleren van staatsinstellingen. Op een gegeven moment zijn ze de provocaties zat en gaan ze misschien daadwerkelijk racistisch reageren. Maar daartoe dan wel aangezet door de racismelobby.

We zouden allemaal beter af zijn zonder complotdenken, van welke aard ook. Pas dan komen we misschien toe aan het benoemen en aanpakken van echte problemen, waaronder discriminatie.

Schrijf u in voor onze middagnieuwsbrief

Met de gratis nieuwsbrief EW middag wordt u dagelijks bijgepraat met commentaren en achtergronden bij de belangrijkste nieuwsverhalen.