Op zoek naar een bijzondere tomaat, boon of pompoen? Op naar Vreeken’s Zaden.
Midden in Dordrecht, in een mooi winkelpand uit de jaren dertig aan de Voorstraat, zit sinds 1926 Vreeken’s Zaden. En midden in de zeer volle winkel zit eigenaar en directeur Ton Vreeken (57), derde generatie.
Hij wordt omringd door metershoge stapels kratten met bestellingen en nieuwe aanwinsten. ‘Chinese yam’, staat erop, of ‘knoflook 1’. Winkel en kantoor zijn bijna één: een klant steekt het hoofd naar binnen en vraagt, overdonderd door de enorme keuze, lichtelijk wanhopig om een ‘gewóne’ tomaat.
Vreeken, stoppelbaard, bril met licht montuur, denkt dat er over de hele wereld maximaal vijf winkels zijn die aanbieden wat hij heeft. ‘Ik noem mezelf niet zomaar “Seedsaver der Lage Landen.” Ik ben echt een zadenverzamelaar, we halen ze uit de hele wereld.’
Pingpongtomaat
Vreeken’s Zaden streeft naar een ruime keuze; er zijn honderden soorten tomatenzaden te koop. Besjestomaat, hartjestomaat, pingpongtomaat. En 160 boonsoorten, 277 verschillende soorten pompoenzaden, 151 koolsoorten, maar ook kruiden, grassen en granen. Je kunt er planten kopen, maar het gaat in de eerste plaats om de zaden.
‘Dit is de toptijd!’ zegt Vreeken, die, nu de lente is begonnen, vaak doorwerkt tot ver na middernacht. Hij zegt tegen een medewerker dat de vraag van diens klant naar ‘zoete aardappel’ niet specifiek genoeg is. ‘Bedoelt hij de echte zoete aardappel, de ipomoea batatas, of een gewone aardappel die zoet smaakt?’
Vreeken weet alles en kan alles lokaliseren. ‘Tweede rij, derde van boven,’ zegt hij als een vrouw vraagt naar een speciale komkommersoort (45 variaties). Een opleiding deed hij niet; wat hij weet, kun je alleen in de praktijk leren. Hij ging in 1974 in het bedrijf werken en nam het in 1983 over van zijn vader.
Explosieve groei
Er zijn niet meer zo veel bedrijven als dit. Veel zaadhandels veranderden, als ze bleven bestaan, in grote veredelingsbedrijven of in enorme tuincentra, met extra’s zoals tuinmeubilair en dierenvoer.
Vreeken’s Zaden hield het vol: Ton Vreeken zag al in 2000 de mogelijkheden van internet en begon met onlinebestellingen. ‘Dat was het begin van explosieve groei. Nu handelen we zo’n 30.000 orders per jaar af, uit de hele wereld.’
Ongeveer tien jaar geleden veranderde er iets. ‘Er kwamen meer gespecialiseerde kleine winkels in de steden, zoals De Stek in Rotterdam of Kweek in Amsterdam.’
Stadstuinwinkels: hippe zaakjes, vaak met een biologisch gekweekt assortiment, heel anders dan de grote tuincentra. Die winkels haken in op de wens om dichter bij de natuur te leven, zelf je eten te kweken, of om het te betrekken van boeren en kwekers in de buurt.
Oertijd
De talloze boerenmarkten zijn daarvan een voorbeeld, net als de trend die urban farming heet: groenten en kruiden verbouwen in de stad. ‘Het is een beetje terug naar de Middeleeuwen,’ zegt Vreeken, die overigens zelf al verder terug is in de tijd en bezig is zaden te zoeken die in de oertijd werden gebruikt.
Bij een van de kasten met talloze zakjes zaad staat een jong stel. Hanneke (23) en Tijs (33), hij met een hip mutsje op, wonen sinds kort antikraak in Dordrecht. Ze zijn dolblij met hun moestuin. ‘Peterselie, prei, wortel, paprika, tomaten… We eten uit de tuin, dat is zo leuk.’
Hanneke laat haar handen zien: zwarte nagels van het wroeten in de grond. ‘Al onze vrienden tuinieren. En als we te veel hebben, gaat het weg via Facebook.’ Bij de kassa staat een man die tips geeft over het laten kiemen van tomatenzaadjes. Hij koopt jonge plantjes, die er in hun te grote potten wat triest uitzien.
Fort
Volledigheid is niet het streven van Vreeken. Dat kan niet. ‘Er zijn 200.000 beschreven planten. Wij tikken misschien net de 5.000 aan. Bijna elke dag ontdek ik weer wat nieuws.’ Het gaat hem vooral om bijzondere, eetbare soorten. ‘Dat is mijn fort. En dan liefst biologisch gekweekt.’
Zijn vader had nog een proeftuin, hij heeft het er te druk voor. Als je een tuin hebt, moet je daar elke dag in werken. ‘Ik heb een groot dakterras. Een echte tuin komt wel weer als ik 67 ben en met pensioen ga.’
Elsevier nummer 15, 11 april 2015