Duizenden Nederlanders moesten na de onafhankelijkheid tegen hun zin in Indonesië blijven. Zoals de zusjes Thea, Betty en Helena.
Op het stoepje voor haar huis doet ze op haar hurken de handwas in een teiltje. Ze veert op als ze mij, de Belanda, de Hollander, ziet komen aanlopen. Voor ik haar tuinhekje open, staat ze al naast me. Met een stralende lach grijpt ze mijn handen vast. Alsof haar vermiste dochter weer terug is.
Elk contact met het verre Holland brengt de herinnering aan de eerste jaren van een ongestoorde, gelukkige jeugd in de Oost-Javaanse stad Surabaya weer even terug. Maar dat begrijp ik pas later. Heimwee naar Nederland heeft ze nog steeds. Het land waar haar vader en grootouders vandaan kwamen. Waar ze zelf nooit is geweest.
Het was niet haar keuze om na de onafhankelijkheid in 1945 in Indonesië achter te blijven. Ze heeft haar best gedaan wat van haar leven in de nieuwe republiek te maken. Toch blijft ze in haar hart een Nederlander. Al woont ze al haar hele leven in Indonesië en bekeerde ze zich na haar huwelijk met een Indonesiër tot de islam.
Ze draagt een typisch Javaans moslimmutsje om haar hoofd te bedekken. Haar blauwe ogen en witte huidskleur verraden haar afkomst. Ze blijft een Buleh, een ‘witneus’.
Blauwe ogen
We drinken samen een glas mierzoete aanmaaklimonade op haar sofa. Een feestdrankje dat ze vandaag speciaal voor mij heeft gekocht. Het is heet. Ze heeft geen geld voor airconditioning of een ventilator. Aan de simpele inrichting van haar huis kan ik aflezen dat ze het niet breed heeft. De woning telt slechts twee kamers.
Voor ik het weet staan er nog twee bejaarde Hollandse vrouwen op de stoep. Het blijken Thea, de oudste zus van Helena, en Betty, de jongste zus. Ze hebben eveneens blauwe ogen en een witte huid. Ze spreken allemaal nog zo fraai Nederlands. De zusjes voelen zich net als Helena ook Hollander. ‘Mijn vader was een Nederlander. Mijn moeder was een Nederlander, dan ben ik toch ook een Nederlander?’ redeneert Betty.
De Nederlandse regering zag dat na de onafhankelijkheid toch anders, blijkt uit het relaas van de zusjes. Ze moesten maar in Indonesië blijven. Nederland wilde het gezin niet opvangen.
De vader beschikte immers over een Indonesisch paspoort. Hij had zelf afstand gedaan van zijn Nederlanderschap. Ook al was daar een heel plausibele verklaring voor, toch trok Nederland zijn handen af van de familie Kalshoven. De Indonesische staat moest maar voor deze ex-landgenoten zorgen. Maar in Indonesië waren de Hollanders na de onafhankelijkheid in 1945 niet langer welkom. Het was er zelfs gevaarlijk. De Indonesiërs haatten lange tijd de Nederlanders.
Donkere pakken
Helena en haar zusjes vertellen graag hun levensverhaal. Waarom ze tegen hun zin in de voormalige kolonie achterbleven.
Helena is zes jaar oud als Japan Indonesië overmeestert. Ze weet de dag nog waarop de Japanners op de stoep voor haar huis in Surabaya stonden. Legervoertuigen wachtten op de oprijlaan om haar vader, broertje en opa mee te nemen.
Militairen in donkere pakken met geweren in de aanslag omsingelden het huis. Hun gezichten stonden boos. Haar moeder en oma huilden hartverscheurend toen hun mannen werden afgevoerd. ‘We wisten niet waar ze naartoe gingen. Wij bleven achter met oma.’
Tot de mededeling komt dat de zusjes Kalshoven en hun moeder zich ook dienen te melden in het vrouwenkamp in Surabaya. Oma hoeft niet mee het kamp in. Ze is een Madurees. ‘In het kamp was het verschrikkelijk. We hadden nauwelijks een plek om te slapen. Eten was er onvoldoende. Ik weet nog dat we soms gingen stelen. We hadden zo’n honger. Als we werden betrapt, kregen we voor straf met de stok.’
Op een dag wordt de moeder van Helena ziek. ‘Ze had heel hoge koorts. Ze was ook zo mager. Ze heeft waarschijnlijk het kleine beetje voedsel dat er was aan ons gegeven. Ze deed zichzelf tekort waardoor ze ondervoed raakte.’
Waarschijnlijk wisten de kampleiders dat Helena’s moeder stervende was. Of oma heeft de kampleiding er uiteindelijk van weten te overtuigen dat haar dochter een Indo-Europeaan was. In elk geval mocht ze terug naar huis. ‘Daarna heeft het nog negen dagen geduurd voordat mammie aan haar koorts overleed. Als we eerder de toestemming hadden gekregen, dan had ze misschien nog geleefd,’ huilt Helena. Oma begraaft haar dochter in de tuin.
Wilhelminalaan
De zusjes Kalshoven mogen na de dood van hun moeder bij oma in het grote huis blijven wonen. De oorlog was toen al bijna afgelopen. Als de Japanse bezetting in 1945 over is en president Soekarno de onafhankelijkheid van de republiek Indonesië heeft uitgeroepen, neemt het nieuwe Indonesische leger de villa in beslag waarin oma en de drie meisjes wonen.
‘Onze tante heeft ons toen in een weeshuis gestopt. Ik weet het adres nog. De Wilhelminalaan in Surabaya.’ Als oma in 1949 komt te overlijden, voelen de zusjes Kalshoven zich zielsalleen op de wereld. ‘Van onze vader hadden we toen nog niets gehoord. We dachten dat hij dood was. We hadden niemand meer.’
Maar Johan Kalshoven blijkt het Jappenkamp te hebben overleefd. Nog maar net bekomen van zijn heftige interneringstijd wordt hij door Indonesische milities opgepakt. Hij belandt opnieuw in een strafkamp, waar hij volgens Betty door de pemuda’s zwaar wordt mishandeld. ‘Ze hebben hem zo hard geslagen dat er een stuk uit zijn jukbeen verdween. Hij smeekte de rebellen hem in leven te laten omdat hij zijn dochters zo graag wilde weerzien.’
Kalshoven mag blijven leven. Op voorwaarde dat hij zijn Nederlandse nationaliteit opgeeft en verklaart Indonesisch staatsburger te zijn. Zijn paspoort wordt verbrand. De banden met zijn vaderland worden tegen zijn zin verbroken. Hij heeft geen andere keus als hij zijn dochters ooit nog wil zien.
Laatste schepen
Als in de jaren vijftig de spanningen tussen Nederland en Indonesië hoog oplopen door de strijd om de laatste Nederlandse kolonie Nieuw-Guinea, geeft president Soekarno de Nederlanders in Indonesië de opdracht zijn land zo snel mogelijk te verlaten. Nederlandse scholen gaan dicht. Nederlandse bedrijven worden genationaliseerd.
‘Mijn vader wilde dolgraag met ons naar Holland. Maar we werden allemaal geweigerd omdat we geen Nederlands paspoort meer hadden. Op de ambassade werd tegen mijn vader gezegd dat hij geen Nederlander meer was omdat hij de Indonesische nationaliteit had aangenomen. Hij heeft uitgelegd dat hij daartoe werd gedwongen. Maar niemand geloofde ons,’ vertelt Betty.
Het gezin wordt met lege handen weggestuurd. De deur gaat op slot. Met spijt in zijn ogen ziet haar vader de laatste schepen vol Nederlanders uit de haven Tanjung Priok naar zijn moederland vertrekken. Er is geen weg terug. Hij zal Nederland nooit meer zien. Zijn dochters schrijft hij daarna als Indonesische staatsburgers in.
Elsevier nummer 32, 8 augustus 2015