Britse ministers komen per definitie uit het parlement. In Nederland kunnen ze overal vandaan komen, als ze maar ‘leiding kunnen geven’. De kritiek op de nieuwe minister Ard van der Steur, is het gevolg van een kronkelredenering.
Bij de benoeming van Ard van der Steur (45) als minister van Justitie werd vorige week een beetje schamper gedaan. Een ministerspost is geen stageplaats, klonk het. Het Kamerlid (sinds 2010), tevens voormalig advocaat, zou te weinig ervaring hebben met ‘leiding geven’.
Die kritiek is het gevolg van een kronkelredenering. Want het is een misvatting dat een minister leiding geeft aan het ambtenarenapparaat. Daar is de secretaris-generaal voor, de hoogste ambtenaar.
Op het verkeerde been
Wel in handen van de minister is de politieke leiding van het departement. Dat vergt geheel andere vaardigheden dan leidinggevenden uit het bedrijfsleven of de overheidsdienst hebben. Uiteraard is de minister wel politiek verantwoordelijk voor zijn ambtenaren.
Dat mocht Van der Steurs voorganger Ivo Opstelten op harde wijze ervaren. Die werd door het gehannes van zijn ambtenaren met een vijftien jaar oud bonnetje op het verkeerde been gezet en moest aftreden. Hij had weliswaar geen schuld aan dat gehannes, maar was wel verantwoordelijk.
Het rekruteren van bewindslieden uit de Tweede Kamer, maakt het aantrekkelijker om lid te worden van die volksvertegenwoordiging. Het vergroot immers de carrièrekansen. In Groot-Brittannië komen alle ministers per definitie uit het parlement; ze zijn er verplicht lid van.
In Nederland kunnen ministers en staatssecretarissen overal vandaan komen, net als wethouders en bestuurders van provincies. Er spreekt een enorm dedain uit voor de eigen volksvertegenwoordiging dat ze daar geen lid van hoeven te zijn (geweest).
Elsevier nummer 13, 28 maart 2015