‘Wat mij stoort is dat iedereen altijd maar hogerop wil’ zegt Jet Bussemaker, minister van Onderwijs voor de partij die ooit van dubbeltjes kwartjes zou maken. Haar nieuwste plannen voor het hoger onderwijs ogen nogal lukraak.
Het is kennelijk het ei van Columbus voor de overbevolkte Nederlandse universiteiten: zeg tegen vwo’ers dat ze niet zo ambitieus moeten zijn en best naar het hbo kunnen.
‘Wat mij stoort is dat iedereen altijd hogerop wil,’ zei minister van Onderwijs Jet Bussemaker zaterdag in de Volkskrant. Die uitspraak is om twee redenen storend. Het irritante ‘mij’ om te beginnen, en vooral het dedain voor de ambities van jonge mensen. En dat voor iemand van de PvdA, de partij die – wat je ook van het socialisme als leer kunt vinden – altijd pal stond voor de emancipatie van de gewone man.
Talent
Mooi grafschrift: ‘Hier ligt Jan met de pet, hij mocht niet hogerop van Jet’. Vraag is waarop de minister zich baseert. Als aan de instroom van studenten in het hbo iets opvalt de laatste jaren, dan is dat het snel groeiende aandeel vwo’ers. En de arme vwo’ers die haar oproep volgen komen helaas op nog veel vollere hogescholen, waar de organisatieproblemen het quadraat zijn van de universitaire.
Gek genoeg komt de meest voor de hand liggende oplossing in dat interview niet aan de orde: selectie aan de poort. Op basis van kwaliteiten en talent. Nederland wilde ooit meer hoogopgeleiden, en die zijn er nu. Maar de universiteiten zijn nog steeds georganiseerd alsof het de jaren vijftig zijn, daar ligt de kiem van veel ongenoegen. Het goede voorbeeld bestaat al in de Angelsaksische wereld, alleen willen de Nederlandse universiteiten er niet aan.
Lukraak
Kennelijk moest Het Grote Interview licht werpen op de ‘agenda’ van de minister voor haar laatste ambtsjaar, maar het zijn vooralsnog lukrake plannetjes. Zo wil ze allerlei varianten van opleidingen, van 2 en 3 jaar in het hbo, mixen van vakken aan universiteit en hogeschool. Ook gaat ze 1 miljard euro uitgeven aan docenten, en ‘wil’ ze dat studenten in kleine groepen werken. Maar hoe dat in de praktijk moet?
Dat de minister een eigen ‘strategische agenda’ aankondigt mag tot enige zorg leiden, tenzij ze doelt op de doelmatige besteding van die 1 miljard. Mocht zij hoger willen reiken, dan is het nuttig te bedenken dat in 2010 een zware commissie Veerman met een analyse van al haar problemen kwam, omarmd door alle betrokken partijen en geledingen – en dat de uitvoering hooguit net op gang is.
Voor een scherpe analyse van de massificatie van het hoger onderwijs inclusief de remedies – ook die zij zelf aandraagt – kan de minister terecht bij een briljant rapport van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid – ‘Hoger onderwijs in fasen’ – uit, jawel 1995. Scheelt tijd, en dat was tenminste doordacht.