Hoger onderwijs is bij de Tweede Kamer in verkeerde handen

Er klinkt steeds minder Nederlands in de collegezalen

Dat aan de universiteiten ongenoegen bestaat over de gang van zaken rond onderwijs en onderzoek, en de regelzucht van de overheid, is bekend. Maar zodra het over de oorzaken en oplossingen gaat, vertroebelen steeds vier stille, en vooral aanvechtbare aannamen het debat.

Het was weer raak. Gedoe over de universiteiten. Minister Jet Bussemaker (PvdA) van Onderwijs gaf de aanzet in de Volkskrant: ‘Wat mij stoort is dat iedereen maar hogerop wil.’ Dat sloeg op vwo’ers die na school als vanzelf naar de universiteit gaan. De bedoeling was hogescholen aan te prijzen als nuttig alternatief.

Wat blijft hangen, is dat het over moest zijn met de grondslag van voorspoed in Nederland: dat iedere burger het beste uit zichzelf haalt.

Wat stoorde was het paternalisme, versterkt door het pedante ‘mij’. Het zoveelste bewijs dat ‘Den Haag’ zich al te graag bemoeit met de besognes van de burger. Dat geldt zeker ook voor de recente opstelling van de Tweede Kamer inzake de onrust aan universiteiten en de Maagdenhuisbezetting – door een handjevol actievoerders, niet te vergeten.

In plaats van bestuurders, staf en studenten hun eigen boontjes te laten doppen, volgde een pleidooi voor meer democratie. Breed gesteund door VVD, PvdA, SP, CDA en D66.

Vertroebelen

Dat aan de universiteiten ongenoegen bestaat over de gang van zaken rond onderwijs en onderzoek, en de regelzucht van de overheid, is bekend. Maar zodra het over de oorzaken en oplossingen gaat, vertroebelen steeds vier stille, en vooral aanvechtbare aannamen het debat. Ook in de Tweede Kamer. Zoals deze dus: democratisering maakt alles beter.

De vorm waarin dat moet gebeuren, varieert van een versterkte rol voor studenten in ‘opleidingscommissies’ tot ‘instemmingsrecht’ (PvdA) en een radendemocratie met vierjaarlijkse bestuursverkiezingen (SP). Mogelijk speelt de gemiddelde leeftijd van de 26 leden van de Kamercommissie Onderwijs een rol bij de onbezonnen voorstellen: 46 jaar. Toen zij studeerden waren de puinhopen van de democratisering in de jaren zestig en zeventig opgeruimd.

Studenten van nu praten wel degelijk mee over hun onderwijs, alsook in de universiteitsraad over het beleid en de begroting. Dat is al per wet geregeld, en ook afdoende geregeld.

Massificatie

Een tweede stille aanname betreft de gewraakte oorzaak van alle ongenoegen: het ‘rendementsdenken’. Het tot mythische proporties opgeblazen product van ‘neoliberalen’ die van publieke voorzieningen bedrijven maken en zomaar natellen of belastinggeld netjes is besteed.

Het ‘afrekenen’ mag zijn doorgeslagen, aan studenten vragen op tijd af te studeren en hard te werken is doodnormaal, evenals de eis aan onderzoekers dat ze regelmatig publiceren.

Het ongenoegen heeft diepere wortels. Die liggen in de massificatie en het onvermogen van universiteiten daarop een antwoord te vinden. Ook hier belemmert een stille aanname het zicht. Die luidt: Nederland telt nu wel genoeg academici. De feiten vertellen iets anders: eenderde van de beroepsbevolking heeft een diploma van hogeschool of universiteit, net aan boven het gemiddelde van de Europese Unie. En dat lukte pas na een inhaalslag van een kwart eeuw.

Wie meer kwaliteit wil en minder massa aan de universiteiten, rest dus één oplossing: meer selectie aan de poort. Maar dat valt het Nederland van de gelijkheid te zwaar.

Angelsaksisch voorbeeld

Inmiddels bevolken ruim 600.000 studenten de hogescholen en universiteiten. Uit het Elsevier-onderzoek Beste banen blijkt opnieuw dat te veel van hen nauwelijks aan de slag komen in hun vak. Daaruit valt een andere conclusie te trekken dan dat ze met ‘te veel’ zijn: ze kiezen verkeerd, of het aanbod van opleidingen deugt niet als voorafspiegeling van de arbeidsmarkt.

Met een brede academische bacheloropleiding naar Angelsaksisch voorbeeld zouden ze in elk geval beter af zijn, dat bewijzen de University Colleges wel. Zeker is: geen land ter wereld ging er ooit op vooruit door de beroepsbevolking láger op te leiden.

De vierde stille aanname spoort ook niet met de feiten: dat Den Haag het altijd beter weet.

Elsevier nummer 24, 13 juni 2015