‘Labbekakken’ noemde werkgeversvoorman Hans de Boer de honderdduizenden Nederlanders met een uitkering die te belabberd zijn om een baan te zoeken.
Hij zei dat op de voorpagina van de Volkskrant.
Het lijkt een prima omschrijving voor bijvoorbeeld al die Rotterdamse werklozen die te belabberd zijn om mee te doen aan een georganiseerde busreis naar het Westland, om daar te kennis maken met het werk dat daar voor het oprapen ligt.
Hans de Boer bood inmiddels zijn excuses aan. ‘Ik betreur de commotie die is ontstaan naar aanleiding van mijn uitspraken in de Volkskrant over mensen met een bijstandsuitkering. Het woord labbekak had ik in die context niet moeten gebruiken. Het spijt me oprecht als ik mensen daarmee heb gekwetst.’
Etymologie
Blijft de vraag: wat is een labbekak en waar komt hij vandaan? Volgens de onvolprezen site etymologiebank.nl is het woord al ruim vier eeuwen oud. Oorspronkelijk was het een ‘babbelaarster’, een vrouwelijke kwaadspreker. Pas eind negentiende eeuw werd een labbekak een bangerd, een ‘benauwde vreesachtige kerel’.
In de zeventiende eeuw betekende ‘labben’ leuteren of babbelen, maar ook onsmakelijk eten of drinken. Je ziet het al voor je, zo’n tandeloze kwaadspreekster die de ergste roddels verspreidt terwijl de etensresten via haar kin naar beneden druipen.
Verachtelijk
Van dat labben komt ook ‘belabberd’. Oorspronkelijk stond dat voor ‘bevuild’ maar gaandeweg ging de betekenis over in ‘lamzalig’ of ‘lamlendig’. Te beroerd om de rotzooi op te ruimen.
Het tweede deel van ‘labbekak’ zou kunnen komen van ‘kakken’, en wil iets verachtelijks uitdrukken. Maar waarschijnlijker is dat het komt van het Middelnederlands ‘caken’ dat ‘babbelen’ of ‘praten’ betekende. Kakelen is een afgeleide. In dat geval zou labbekak een tautologie zijn.
Kwalificatie
Terug naar werkgeversvoorman Hans de Boer. Hans komt zoals we weten van Johannes. Voor zijn terugtrekkende beweging verdient hij eigenlijk maar één kwalificatie: wat een slapjanus. Hoewel het me oprecht spijt als ik hem daarmee kwets.