Het rijke Connecticut staat zonder problemen 5 procent van zijn bnp af aan arme deelstaten als Alabama. Maar anders dan de Amerikanen vormen de Europeanen geen natie en geen volk.
Het leukst aan de Griekse crisis is wel de voortdurende verbazing bij de Amerikanen. Die hebben het altijd lastig gevonden dat Europa uit zoveel verschillende staatjes bestaat. Met allemaal een eigen munt. Charmant hoor, maar vervelend als je zaken wilt doen.
Ook politieke zaken. ‘Welk nummer moet ik bellen als ik Europa aan de lijn wil hebben?’ vroeg een wanhopige Henry Kissinger zich af. Hij was van 1973 tot 1977 de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken.
Sindsdien is er wel iets verbeterd, vinden ze. Een lid van de Europese Commissie speelt voor Europa’s minister van Buitenlandse Zaken (de Italiaanse Federica Mogherini). En negentien Europese landen hebben een gezamenlijke munt, de euro (als Griekenland niet afhaakt).
Niet eindeloos
Maar dit alles heeft nog niet geleid tot één Europees volk dat elkaar automatisch bijstaat, constateren de Amerikanen. Verbaasd kijken ze toe hoe er al vijf maanden wordt onderhandeld tussen de Grieken en de rest.
Nee, dan Amerika, waar het rijke Connecticut zonder problemen 5 procent van zijn bnp (wat burgers en bedrijven in een jaar verdienen) afstaat aan arme deelstaten als Alabama.
Voor Nederland zou dit Amerikaanse voorbeeld betekenen dat het jaarlijks ruim 30 miljard ongezien aan Brussel overmaakt. Dat gaat niet gebeuren. Want anders dan de Amerikanen vormen de Europeanen geen natie en geen volk. Dus worden de Grieken geholpen, maar niet eindeloos.
Resteert de vraag of de euro wel levensvatbaar is als een Europese natie ontbreekt. Luidt Griekenland het begin in van het einde van de muntunie?
Elsevier nummer 29, 18 juli 2015