De term ‘allochtoon’ heeft zijn houdbaarheidsdatum overschreden, schreef Gertjan van Schoonhoven dertien jaar geleden al. Het CBS zet nu eindelijk een streep door het gebruik van de woorden ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’, werd maandag aangekondigd. Ook de begrippen ‘westers’ en ‘niet-westers’ moeten het veld ruimen.
Dit essay verscheen in Elsevier in de week van 25 oktober 2003
Het woord ‘allochtoon’ loopt op zijn laatste benen. Op het eerste gezicht is dit een vreemde constatering, want in het taalgebruik van alledag is het woord populairder dan ooit. Dat het toch op zijn laatste benen loopt, blijkt uit de toenemende kritiek op het woord. Steeds meer opiniemakers laten luid en duidelijk weten dat het moet worden afgeschaft.
Deze mening komt bovendien niet meer, zoals vroeger, alleen van allochtone denkers, om dat woord toch nog maar even te gebruiken, maar ook van autochtonen. Zo verklaarde de socioloog en CDA-ideoloog Anton Zijderveld de term ‘allochtoon’ deze zomer ‘passé’ in een essay in het Financieele Dagblad en woedde er begin deze maand in NRC Handelsblad een kort debatje
met dezelfde strekking.
De aanstichter van dat debat, Gerrit Manenschijn, emeritus hoogleraar ethiek in Kampen, sprak zelfs van ‘dat vermaledijde woord’. Dat de houdbaarheidsdatum van het woord ‘allochtoon’ is overschreden, is niet meer dan logisch, want het gaat al lang mee. Als synoniem voor ‘buitenlander’ of ‘immigrant’ dook het al in de jaren zestig van de vorige eeuw op, waarna het begin jaren zeventig van hogerhand officieel werd ingevoerd.
Mistig eufemisme
Omdat de rijksoverheid destijds niet aan het woord ‘immigrant’ wilde – formeel was Nederland geen immigratieland – introduceerde zij voor de toenmalige
gastarbeiders en ook Surinaamse immigranten bewust het mistige eufemisme ‘allochtoon’, een uit de geologie geleende term voor ‘uitheemse aarde’. Het was, zoals woordvorser Jan Kuitenbrouwer eens heeft geschreven, Orwelliaanse newspeak; een kunstmatig beleidswoord dat na een onwennig begin in beleidsstukken uiteindelijk op straat terecht zou komen.
Een ingevoerd woord weer afvoeren is natuurlijk niet gemakkelijk, zeker niet als het volledig is ingeburgerd. Maar er zijn wel goede redenen om dat toch – weer van bovenaf – te proberen. Niet de reden die je in politiek correcte kringen vaak hoort, namelijk dat ‘allochtoon’ een nieuw racistisch scheldwoord is geworden: mensen zeggen ‘allochtoon’ en bedoelen vieze buitenlander. Een kortzichtig argument, want die mogelijkheid is er bij elk synoniem. Als ‘allochtoon’ vandaag vervangen wordt door ‘madeliefje’, is dat over tien jaar ook geschikt als scheldwoord.
Immigratie is al lang geen overzichtelijk fenomeen meer
Wel een goede reden om het af te schaffen, is dat het een alles-op-één-hoop-term is die geen recht meer doet aan de Babylonische werkelijkheid van 2003. Dertig jaar geleden was immigratie in Nederland nog een betrekkelijk overzichtelijk fenomeen. Dat is het allang niet meer: zo’n 170 nationaliteiten, sommigen al drie generaties hier. De net gearriveerde analfabeet uit Ghana, de Antilliaanse
crimineel met Nederlands paspoort en de hier geboren bedrijfskundestudent met Marokkaanse dan wel Surinaamse ouders – allemaal heten ze ‘allochtoon’. Is het niet formeel, dan toch wel – zoals met Antillianen – in de volksmond. Zeker nu Nederland de integratieproblemen die er zijn minder omfloerst bespreekt, is
het zaak om preciezere woorden te verzinnen.
Spreken van ‘allochtone criminaliteit’ of pleiten voor een ‘allochtonenstop’
is in het wilde weg problemen benoemen. Dat draagt het gevaar in zich dat groepen en individuen met wie niks aan de hand is, zich toch aangesproken
voelen en op den duur vervreemde burgers worden. Zeker de grote steden kunnen zich zo’n effect helemaal niet veroorloven. ‘Kut-Marokkanen’ is daarom al ietsje beter: Turken en Surinamers voelen zich dan niet aangesproken.
Een alternatief?
De vraag is natuurlijk: welk woord dan wel? Allerlei alternatieve termen
die her en der zijn geïntroduceerd – ‘niet-westerse allochtonen’, ‘kansarmen’, ‘oudkomers’, ‘etnische minderheden’, ‘etnische Nederlanders’ – zijn nauwelijks minder vaag of eufemistisch. Bovendien zijn het wanstaltige notawoorden die een normaal mens niet uit zijn strot krijgt. Eerdergenoemde Anton Zijderveld stelde voor om naar Amerikaans voorbeeld de ‘koppelteken-Nederlander’ te introduceren: ‘Marokkaanse-Nederlanders’, ‘Turkse-Nederlanders’ et cetera. Inderdaad preciezer, maar ook ideologisch beladen. Zulke termen verdelen de samenleving in etnische zuilen en sluiten een proces van assimilatie bij voorbaat uit.
Aan het aloude ‘immigrant’ kleven dat soort nadelen veel minder. Bovendien leent dat woord zich goed voor de vorming van concrete, maar neutrale begrippen als ‘kind van Chinese immigranten’. Misschien moet dat taboewoord van dertig jaar geleden maar worden ingevoerd. Beter laat dan nooit.