De titel ‘beste oppositieleider aller tijden’ is voorlopig niet vacant

De fractievoorzitter van de VVD fractie in de Tweede Kamer Hans Wiegel aan het woord . Foto: ANP

In het chaotische, verdeelde en versnipperde politieke landschap van nu is het voor leiders van oppositiepartijen lastig opereren. VVD-boegbeeld Hans Wiegel had het vijftig jaar geleden heel wat makkelijker, schrijft Roelof Bouwman.

Onder historici, politicologen en parlementaire journalisten is het de gewoonte om eens in de zoveel tijd de beste Nederlandse premiers op een rijtje te zetten. De uitslag is meestal niet heel verrassend.

Roelof Bouwman (1965) is historicus en journalist. Hij schrijft wekelijks over politiek, geschiedenis en media.

Dat wil zeggen: over de nummers twee en drie bestaat nog weleens verschil van mening. Johan Rudolf Thorbecke, de grote man van de Grondwet van 1848, wordt dan vaak genoemd, maar ook Ruud ‘no-nonsense’ Lubbers en Pieter Cort van der Linden, de minister-president die Nederland buiten schot hield tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Maar de winnaar is steevast Willem Drees, PvdA-premier tussen 1948 en 1958. Als toonbeeld van fatsoen, zelfbeheersing en daadkracht zette hij het prototype neer van de Nederlandse minister-president. Dat Drees twee jaar geleden verdween uit de Canon van Nederland – een politiek correcte commissie ruilde hem in voor de door feministen bewierookte minister van Staat Marga Klompé – is nog altijd een schande van formaat.

Wiegel de zelfbenoemd woordvoerder van ‘de mensen in het land’

Helaas is er nog nooit een verkiezing geweest van de beste Nederlandse oppositieleider aller tijden. Wie zou voor die titel in aanmerking kunnen komen?

De op afstand belangrijkste kanshebber is Hans Wiegel. Als fractievoorzitter van de VVD leidde hij in de jaren 1973-1977 de oppositie tegen het linkse kabinet-Den Uyl.

De goedgebekte Wiegel maakte daarbij handig gebruik van de omstandigheid dat de katholieke KVP en de gereformeerde ARP het kabinet steunden, maar de meeste van hun kiezers een enorme hekel hadden aan Den Uyl en zijn drammende PvdA-doctorandussen.

Als zelfbenoemd woordvoerder van ‘de mensen in het land’ maakte Wiegel van de voorheen wat elitaire VVD een echte volkspartij. Het ledental explodeerde van 40.000 naar ruim 100.000 (ter vergelijking: de VVD van Mark Rutte heeft 26.000 leden) en bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 boekten de liberalen hun tot dan toe beste stembusresultaat: 28 zetels.

Recordaantal oppositiefracties

Hoe is de situatie in 2022? Anders dan in de dagen van Wiegel en Den Uyl telt de Tweede Kamer maar liefst 16 oppositiefracties – een record.

De grootste oppositiepartij is de PVV (17 zetels). Maar Geert Wilders, formeel oppositieleider, ligt slecht bij de 38 oppositionele Tweede Kamerleden van SP, PvdA, GroenLinks, Partij voor de Dieren, Volt, Denk en BIJ1.

Voor de rechtse oppositie geldt dat de fracties van JA21 (3 zetels) en Wybren van Haga (3) op niet al te beste voet staan met hun ‘moederpartij’ Forum voor Democratie (5). Daar komt bij dat in de Eerste Kamer – waar de coalitiepartijen van het vierde kabinet-Rutte geen meerderheid hebben – niet de PVV (5 zetels) de oppositie aanvoert, maar GroenLinks (8), op de voet gevolgd door de aan JA21 gelieerde fractie van Annabel Nanninga (7) en de PvdA (6).

En dan is er nog ex-CDA’er Pieter Omtzigt. In de Tweede Kamer vormt hij een eenmansfractie, maar iedereen weet dat zijn echte politieke gewicht een veelvoud daarvan is. Maurice de Hond peilde zijn aanhang onlangs op maar liefst 30 zetels. Toch betwijfelen veel Haagse insiders of Omtzigt – meer een dossiervreter dan een organisator – een eigen partij zou moeten beginnen.

Laten we niets afdoen aan de grote kwaliteiten van Hans Wiegel. Maar in het chaotische, verdeelde en versnipperde politieke landschap van nu is het voor leiders van oppositiepartijen heel wat lastiger opereren dan op het keurig aangeharkte Binnenhof van een halve eeuw geleden. En dus zijn nieuwe gegadigden voor de titel ‘beste oppositieleider aller tijden’ voorlopig niet in aantocht.