Steeds meer kiezers neigen naar rechts, maar de werkende bovenlaag en de kansrijke jongeren in universiteitssteden blijven vooralsnog trouw aan GroenLinks, VVD en D66. Nooit eerder was de verdeeldheid in Nederland zo overzichtelijk, schrijft Roelof Bouwman.
Bestond in ons land vroeger een verbod om bij verkiezingen te wisselen van partijvoorkeur? Bij het bestuderen van oude verkiezingsuitslagen zou die gedachte makkelijk kunnen postvatten.
Zo werden tussen beide wereldoorlogen álle Tweede Kamerverkiezingen gewonnen door de katholieke RKSP. Nummer twee was steevast de sociaal-democratische SDAP en op de derde plaats eindigde telkens de gereformeerde ARP. Ook de nummer vier was vaste prik: de hervormde CHU.
Nederland lang wereldkampioen electorale stabiliteit
Niet alleen was de volgorde altijd hetzelfde, ook de behaalde stemmenpercentages leken sprekend op elkaar. De RKSP en haar naoorlogse opvolger KVP bijvoorbeeld kregen tussen 1918 en 1963 voortdurend tussen de 28 en 32 procent van de stemmen. Als het ging om electorale stabiliteit was Nederland wereldkampioen. Nergens waren uitslagenavonden zo saai als bij ons.
Ook in de geografische spreiding van het electoraat zat weinig beweging. Alle politieke partijen hadden hun eigen bolwerken en concurrenten waren daar soms zelfs onzichtbaar. Zo was de VVD jarenlang afwezig in de overwegend katholieke provincie Limburg. Pas in 1958 werd de eerste plaatselijke afdeling opgericht en pas in 1962 deden de Limburgse liberalen voor het eerst mee aan Provinciale Statenverkiezingen. Zonder succes overigens: er moest nog tot 1966 worden gewacht op de eerste zetels.
Lees hieronder verder
Inmiddels is de situatie totaal anders. Onze uitgesproken kalme electorale traditie heeft plaatsgemaakt voor buitengewoon grillige stembusuitslagen. We zijn vertrouwd geraakt met partijen die bij Tweede Kamerverkiezingen 26 zetels winnen (de Lijst Pim Fortuyn in 2002) of er 29 verliezen (de PvdA in 2017). Ook kijken we nog nauwelijks op van nieuwkomers die meteen de grootste worden en direct daarna weer imploderen (Forum voor Democratie bij de laatste twee Provinciale Statenverkiezingen). Toch zijn er nog steeds patronen zichtbaar.
In het onlangs gepresenteerde rapport Eigentijdse ongelijkheid concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat Nederland een ‘postindustriële klassenstructuur’ kent. Bovenaan staat de werkende bovenlaag, de 19,9 procent van de bevolking die het op alle terreinen goed heeft en die vooral op VVD, D66 en GroenLinks stemt. Daarna komen de jongere kansrijken (8,6 procent). Dat zijn twintigers en dertigers die nog niet zoveel inkomen en vermogen hebben, maar wel de potentie om door te stoten tot de bovenlaag. Deze groep stemt het vaakst op GroenLinks, gevolgd door D66.
In vrijwel alle universiteitssteden werden GroenLinks, VVD, D66 groot
Laden…
Al vanaf €15 per maand leest u onbeperkt alle edities en artikelen van EW. Bekijk onze abonnementen.
Bent u al abonnee en hebt u al een account? log dan hier in
U bent momenteel niet ingelogd of u hebt geen geldig abonnement.
Wilt u onbeperkt alle artikelen en edities van EW blijven lezen?
Wilt u opnieuw inloggen