Een voorgenomen WHO-richtlijn voor transgenderzorg riep zo veel reacties op, dat de organisatie op haar schreden terugkeert. Meest opvallend: de WHO erkent dat er geen goede wetenschappelijke basis is voor transgenderzorg aan kinderen. Dat schrijft Elise van Hoek-Burgerhart in een ingezonden artikel.
In de jaren negentig begon het (toenmalig) VU Medisch Centrum in Amsterdam met het geven van puberteitsremmers aan jongeren. Nergens anders in de wereld durfde men zo’n behandeling aan. Medisch ethica Heleen Dupuis zei daarover in het NOS Journaal van 8 januari 1999 dat dit ‘volstrekt terecht is, omdat er veel twijfel over de diagnose is, maar ook over de effecten van de behandeling’. Desondanks ging het VU Medisch Centrum verder op de ingeslagen weg en ontwikkelde het Dutch Protocol, een behandelmethode met puberteitsremmers, cross-sekse hormonen en operaties. Wereldwijd werd deze methode leidraad voor de genderzorg.
Maar dit Dutch Protocol ligt steeds meer onder vuur. Het onderzoek dat onder het protocol ligt, deugt wetenschappelijk gezien niet. Zo was het aantal deelnemers erg klein, was er geen controlegroep, geen langdurig vervolgonderzoek en was er sprake van een hoog percentage uitvallers. Eén patiënt overleed.
Medische gemeenschap steeds terughoudender met bevestigende transgenderzorg
In alle landen waar wetenschappers reviews uitvoeren, zijn de bevindingen hetzelfde: evidence based bewijs voor het succes van een gendertransitie schiet ernstig tekort. In Frankrijk, Noorwegen, Australië en Nieuw-Zeeland kwamen professionals met waarschuwingen en aanbevelingen. In Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Noorwegen worden puberteitsremmers alleen nog in uiterste gevallen en alleen binnen het kader van onderzoek voorgeschreven. Nederland loopt niet voorop met berichtgeving over deze controverse. Buitenlandse bronnen, zoals The New York Times en Reuters, publiceerden hier al eerder over. De medici zijn diep verdeeld over de oorzaken van de problematiek én over de vraag wat goede en veilige hulp is. Riittakerttu Kaltiala, hoofdpsychiater van de afdeling jeugdpsychiatrie van het Finse Universitair Ziekenhuis van Tampere, noemt bevestigende transgenderzorg ‘gevaarlijk’.
Deze kritiek lijkt nu ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te bereiken. Naast de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) tekende ook Reem Alsalem, de speciaal VN-rapporteur geweld tegen vrouwen en meisjes, protest aan door een brief te sturen. Talloze anderen lieten wereldwijd van zich horen. Dit leidde tot bijstelling door de WHO: de reactietermijn is verlengd, een omstreden lid is verwijderd uit de richtlijngroep en de richtlijn richt zich nu op volwassenen in plaats van (ook) tieners en kinderen. Toch is er nog geen reden gerust te zijn.
Eenzijdig samengestelde richtlijngroep
De leden voor de richtlijngroep zijn gekozen uit mensen met een actieve rol in trans- en genderdiverse gemeenschappen en organisaties. De WPATH (World Professional Association for Transgender Health), groot voorstander van transitie, is vertegenwoordigd met twee voormalige voorzitters. In haar laatste zorgstandaard beschreef zij een nieuwe eunuch-genderidentiteit en castratie als behandeling. De groep bevat geen deskundigen die kritisch staan tegenover genderbevestigende zorg. Ook mensen die een transitie wilden maar daarop terugkwamen (desisters), en mensen die een transitie doormaakten maar dat betreuren (detransitioners), ontbreken. Daarmee is bij voorbaat duidelijk dat er geen zorgvuldige afweging van alle factoren zal plaatshebben.
Richtlijnen zijn belangrijk voor het medisch handelen. De activistische beweging die verklaart dat gendertransitie niet alleen een medische procedure is maar een mensenrecht, kan dan ook door middel van richtlijnen meer voet aan de grond krijgen in de gezondheidszorg. Zelf je gender kiezen (zelfidentificatie) en medische transitie roepen diepgaande ethische dilemma’s op. Een ideologisch gedreven en eenzijdige richtlijn doet daaraan geen recht.