De vrije meningsuiting is er juist om onwenselijke meningen te beschermen: dat geldt ook voor ministers. Maar mogen racisten ook minister zijn? Dat vraagt Geerten Waling zich af.
Nu de stofwolken van de wervelende formatie zijn neergedaald, en het nieuwe kabinet zich wijdt aan de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord, is het tijd voor bezinning. Welk hoofdstuk in de parlementaire geschiedenis zagen we afgelopen half jaar geschreven worden?
Partijpionnen
Kom niet aan met saaie statistiekjes, zoals het vertrek van de langstzittende premier aller tijden – dat feitje is leuk voor het plakboek van Mark Rutte. Of met dat zogenaamde novum van het ‘extraparlementaire programkabinet’, dat in feite weer gewoon een ministersploeg is vol politiek ervaren partijpionnen.
Nee, ik heb het over een echt historisch tijdperk voor de democratie: de PVV doet voor het eerst volledig en volwaardig mee aan een meerderheidscoalitie – hoe klein de kans ook is dat die de eindstreep haalt. Die deelname van de PVV is waarvoor bijna een kwart van de kiezers op 22 november naar de stembus ging.
Qua kiezersstromen bracht die dag een nog grotere electorale omwenteling dan 15 mei 2002, toen met de Fortuynrevolte de net onthoofde LPF met 26 zetels de tweede partij werd en verdwaasd meedeed aan Balkenendes eerste equipe.
Technocratisch
Eerder dit jaar interviewde ik voor EW politicoloog Tom van der Meer (Universiteit van Amsterdam), die bekendstaat om zijn aanstekelijke enthousiasme over de democratie en tegelijk zijn vernietigende oordeel over de gevestigde instituties.
In zijn nieuwe boek Waardenloze politiek legt hij uit waarom niet de democratie zelf, maar wel de oude middenpartijen er beroerd voor staan: omdat het politieke midden technocratisch is geworden en ‘geen alternatieven biedt’.
Met als gevolg, schrijft Van der Meer, dat kiezers naar de flanken trekken, naar de ‘populisten’. Die ‘zien een bestuurselite die de belangen van het volk niet dient. Ook zij hebben geen interesse in een echt politiek conflict op de inhoud.’
Dat de voormalige grootste partij, de VVD, nu in een kabinet stapt met de voormalige grootste uitdager, de PVV – en dat onder leiding van een oud-topambtenaar! – is een doorbraak. Er wordt nu ook eens recht gedaan aan de kiezer op de flanken.
Democratie is inclusief
Dan gaat het niet eens om welke beloften het kabinet-Schoof kan inlossen, het gaat om een basale vorm van representatie: mee mogen doen.
Hoog tijd, zei ook Van der Meer: ‘Jarenlang zijn kiezers op de flanken niet bij de regeringsvorming betrokken. Dit terwijl ons systeem juist altijd goed was in het betrekken van nieuwkomers bij het landsbestuur.’
Democratie is naar haar aard inclusief, niet exclusief. Mijn dierbare vriend Meindert Fennema, eens hoogleraar op dezelfde afdeling als Van der Meer, overleed vorig jaar juni, 77 jaar oud. In zijn laatste jaren had hij één promovendus over die zijn proefschrift nog moest afmaken: Martin Bosma.
Fennema kreeg van zijn politiek-correcte collega’s vaak het verwijt dat hij een ‘racist’ aan een doctorsbul aan het helpen was. In plaats van zijn promovendus tegen die aantijging te verdedigen, koos hij voor een typisch Fennemaiaanse omdraaiing: ‘Ah, dus jij vindt dat racisten niet mogen promoveren?!’
Die elegante draai tekende hem, als echte democraat. Je hoeft het niet met iemand eens te zijn om zijn rechten te verdedigen. Sterker: de vrije meningsuiting is er niet voor brave opvattingen, dat zou lekker makkelijk zijn. Nee, dat grondrecht is er juist om de onwenselijke mening te beschermen.
Racisten
Hoe het met u zit, weet ik niet, maar ikzelf vind racisme onwenselijk. Idem voor de ‘omvolkingstheorie’: het idee dat een elite bezig is door immigratie een raszuiver, homogeen volk te vervangen door andersgetinten. Een foute gedachte.
Toch is dat wat PVV’ers als Bosma en ook migratieminister Marjolein Faber in het verleden hebben gezegd, of in elk geval gesuggereerd. Althans, volgens hun politieke tegenstanders.
Voor hen staat vast dat de PVV-politici racisten zijn, ongeacht hoe die er zelf precies over denken, want daarin lijkt niemand geïnteresseerd. Het luide protest richt zich alleen, zoals dat gaat in dit land, op het taalgebruik. Als die racisten nou openlijk afstand nemen van het woordje ‘omvolking’, en een welgemeend excuus maken, nou… Vooruit dan maar.
En zo geschiedde. Intussen is er nog altijd geen normaal, inhoudelijk debat gevoerd over de vage grenzen tussen acceptabele kritiek op de massamigratie en onacceptabel racisme. Daarom maar een vraag aan u om op te kauwen in de zomervakantie: wat vindt u zelf, mogen racisten ook minister zijn?