De scheidende burgemeester Aboutaleb van Rotterdam vroeg wel héél veel relativeringsvermogen, direct na een dodelijke aanslag. Dat schrijft Gertjan van Schoonhoven.
Vijftien jaar burgemeester van Rotterdam, en dan vlak voor zijn vertrek toch nog zo’n beoordelingsfout. Ahmed Aboutaleb had misschien beter even niks kunnen zeggen, vorige week donderdagavond, toen bekend werd dat een Allahu akbar-roepende man aan de voet van de Erasmusbrug met twee grote messen dood en verderf had gezaaid. Precies toen elders in de stad, in De Doelen, een afscheidsavond voor de door vele Rotterdammers zeer gewaardeerde burgemeester gaande was.
Bij de steekpartij stierf de 32-jarige Duitse landschapsarchitect Philipp Winter. De kersverse Rotterdammer was op zijn lievelingsplek aan het skaten en werd afgeslacht. Kort daarvoor had de dader een 33-jarige Zwitser zwaar verwond. Over de motieven van de verdachte – een 22-jarige man uit Amersfoort, met een geschiedenis van zware geweldsdelicten – was het begin deze week nog steeds speculeren. Een terroristisch oogmerk stond niet vast.
In die zin had Aboutaleb op papier gelijk met zijn relativering, meteen na de eerste berichten over de slachtpartij, dat Allahu akbar voor vele moslims een stopwoordje is. ‘Dat roep ik tientallen keren per dag.’ Niet iedere ‘grote God’-roeper is een terrorist. Wacht dus op de feiten, voor je conclusies trekt.
Wellicht. Maar Aboutaleb vroeg wel heel veel relativeringsvermogen van de Rotterdammers. Geweld is bijna business as usual in hun stad. Maar een ogenschijnlijk willekeurige slachtpartij – op een drukbezochte plek – waarbij religieuze kreten worden geslaakt, is nieuw. Dat maakt mensen bang – en terecht. De burgemeester had het bij afschuw moeten laten.