Elsevier vergelijkt alle middelbare scholen in Nederland: vwo, havo en vmbo. Het vmbo is onderverdeeld naar scholen met de gemengde en/of theoretische leerweg (vmbo-gt), kaderberoepsgerichte (vmbo-k) en basisberoepsgerichte leerweg (vmbo-b). Dit jaar is het onderzoek voor de dertiende keer uitgevoerd.
De gebruikte gegevens zijn afkomstig van de Inspectie van het Onderwijs. Het merendeel vormt de grondslag voor de zogeheten ‘opbrengstgegevens’: rendementen en examencijfers zoals de Inspectie die op haar website zet.
Een school is alleen opgenomen in het Elsevier-overzicht als voldoende gegevens beschikbaar zijn. Over particuliere scholen heeft de Inspectie geen informatie. Alle gegevens hebben betrekking op de examenjaren 2010 tot en met 2012, het meest recente jaar waarvan Inspectiecijfers bekend zijn. Elsevier is verantwoordelijk voor de bewerking.
Hieronder staan alle gegevens uit het onderzoek naar De Beste Scholen uitgelegd.
Schoolkenmerken
Voor veel ouders zijn de onderwijsvisie, levensbeschouwelijke grondslag en de samenstelling van de schoolbevolking belangrijk bij het kiezen van een school voor hun kind. Daarom geeft Elsevier de volgende informatie:
Identiteit/onderwijsvisie
De afkortingen in het overzicht verwijzen naar de levensbeschouwelijke grondslag en onderwijsvisie. De afkortingen worden toegelicht in de legenda’s bij de resultaten. Ook staat vermeld of een school tweetalig onderwijs (‘T’) biedt. Informatie over tweetalig onderwijs komt van het Europees Platform.
Aantal leerlingen
Het aantal leerlingen per vestiging (van alle opleidingstypen op die locatie).
APC-leerlingen
Percentage leerlingen uit ‘armoede-probleem-cumulatiegebieden’ (apc) in het derde leerjaar en hoger. Dit zijn door het Centraal Bureau voor de Statisiek aangemerkte postcoderegio’s met relatief veel huishoudens met een laag inkomen, veel huishoudens waarvan de hoofdkostwinner een uitkering ontvangt en huishoudens met een niet-westerse hoofdkostwinner. Scholen krijgen extra geld – het leerplusarrangement – bij meer dan 30 procent apc-leerlingen in het vmbo, bij meer dan 50 procent in het havo en 65 procent in het vwo.
Prestaties 2012
Elsevier brengt de prestaties van scholen in 2012 – het laatste jaar waarover betrouwbare gegevens beschikbaar zijn – in kaart aan de hand van de volgende vier indicatoren.
Van de 1ste naar de 3de zonder zittenblijven 2012
Het percentage leerlingen dat zonder zittenblijven in de derde klas is gekomen. Leerlingen die in het derde leerjaar onderwijs volgen in een onderwijssoort die hoger is dan het advies dat de basisschool hen gaf, krijgen pluspunten. Leerlingen die in de derde klas een niveau lager zitten dan hun basisschooladvies, krijgen minpunten.
Onvertraagd naar diploma 2012
Het percentage leerlingen dat zonder zittenblijven de bovenbouw doorloopt én het diploma haalt. Door deze combinatie worden de scholen gecorrigeerd die het jaar voor het examen streng selecteren.
Gemiddeld examencijfer 2012
Het gemiddelde cijfer van leerlingen voor het centraal schriftelijk examen.
Prestaties 2010-2012
De prestaties van een school kunnen van jaar tot jaar flink schommelen. Daarom beoordeelt Elsevier de gemiddelde prestaties over drie jaar: 2010, 2011 en 2012. Van minstens twee jaar moeten de gegevens bekend zijn en bovendien van het laatst beschikbare jaar. Ook is meegerekend hoe groot het verschil is tussen schoolonderzoek en centraal examen.
In tegenstelling tot de Inspectie van het Onderwijs hanteert Elsevier ‘harde cijfers’ over de prestaties, zonder extra compensatie voor scholen met veel achterstandsleerlingen. Voor elk van deze gegevens is berekend hoe een school presteert in vergelijking met andere scholen. Zeer goede scholen presteren beter dan 90 procent van alle scholen (++), goede scholen presteren beter dan 75 procent (+), 50 procent presteert gemiddeld (+/-), matige scholen presteren slechter dan 75 procent (-) en slechte scholen ten slotte presteren slechter dan 90 procent (- -) van alle scholen.
Rendement onderbouw 2010-2012
Gebaseerd op het percentage leerlingen dat onvertraagd in het derde leerjaar komt. Daarbij is gekeken naar zittenblijvers en uitvallers. Bovendien is rekening gehouden met het advies van de basisschool. Dat betekent dat leerlingen de score negatief beïnvloeden als zij van de basisschool een vwo-advies kregen en in de derde klas havo volgen. Leerlingen die havo-advies van de basisschool kregen en in het derde jaar naar vwo gaan, zijn gunstig voor de score.
Let op: bij het onderbouwrendement bestaat geen onderscheid naar opleidingstype. Bij een vestiging met zowel vmbo-gt, havo als vwo krijgt elk type dus dezelfde, gezamenlijke, score. De gemiddelde score is gebaseerd op de plussen en minnen die de scholen in de jaren 2010, 2011 en 2012 behaalden.
Onvertraagd naar diploma 2010-2012
Het gemiddelde percentage leerlingen dat in de jaren 2010, 2011 en 2012 onvertraagd de bovenbouw doorliep én het diploma behaalde. Op basis van deze score zijn plussen en minnen toegekend.
Verschil Schoolexamen en Centraal Examen 2010-2012
De Inspectie van het onderwijs berekende het gemiddelde verschil tussen het schoolexamen en centraal examen over 2010, 2011 en 2012. Scholen die te soepel zijn bij het schoolexamen worden door Elsevier negatief beoordeeld (- of – -). Scholen die bij het schoolexamen strenger zijn, krijgen juist een positieve beoordeling (+ of ++). En een ‘+/-‘ is gemiddeld.
Gemiddeld examencijfer 2010-2012
Het gemiddelde cijfer dat leerlingen in de jaren 2010, 2011 en 2012 voor het centraal examen behaalden. De verschillen tussen de gemiddelde cijfers van scholen zijn uitgedrukt in plussen en minnen.
Eindoordeel
Zowel Elsevier als de Inspectie geven scholen een eindoordeel.
Oordeel Elsevier
Gebaseerd op vier gegevens, gemiddeld over 2010, 2011 en 2012, uitgedrukt in plussen en minnen: het rendement van de onderbouw, het percentage dat onvertraagd het diploma behaalt, het verschil tussen schoolonderzoek en centraal examen en het gemiddelde cijfer voor het centraal examen. Het eindoordeel is het gemiddelde van de vier scores en varieert, net als de afzonderlijke onderdelen, van zeer goed (++), goed (+) of voldoende (+/-) tot matig (-) of slecht (- -).
Let op! Als een school op twee of meer van de vier criteria matig (-) of slecht (- -) scoort, dan krijgt ze een onvoldoende.
Oordeel Inspectie
Het oordeel van de Inspectie is gebaseerd op dezelfde onderdelen als het Elsevier-oordeel, gemiddeld over 2010, 2011 en 2012. Maar er zijn belangrijke verschillen. Bij het oordeel van de Inspectie is behalve met het schooladvies ook rekening gehouden met de samenstelling van de schoolbevolking in de bovenbouw. Scholen met veel ‘apc-leerlingen’, instromers in de derde klas uit een andere school en – in het vmbo – leerlingen met leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), krijgen van de Inspectie een coulante beoordeling. Motief: deze scholen moeten meer doen – dat wordt de ‘toegevoegde waarde’ van een school genoemd – om hun leerlingen naar het diploma te brengen.
Ook de telling van de Inspectie werkt anders. De Inspectie maakt voor de rendementen van onderbouw en bovenbouw, en voor resultaten bij het centraal examen een verdeling in vijf klassen – bekend als de ‘bolletjesbeoordeling’. Het verschil tussen schoolexamen en centraal examen krijgt drie oordelen. Ligt het cijfer voor het schoolexamen meer dan een heel punt hoger, dan heet dat een ‘zeer groot verschil’. Tussen een half en heel punt hoger heet ‘groot verschil’. Andere scores gelden als ‘gering verschil’.
De Inspectie hanteert slechts twee eindoordelen: voldoende (v) of onvoldoende (o). Ook als het rendement van de onderbouw ontbreekt, krijgt de school een beoordeling. Scoort de school op meer dan één onderdeel onvoldoende, dan luidt het eindoordeel ‘onvoldoende’.