Waarom het Actieplan Diversiteit een heel slecht idee is

Minister Ingrid van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) houdt een openingsspeech tijdens de opening van het academisch jaar op de Radboud Universiteit Nijmegen. Foto: ANP

Raisa Blommestijn levert in dit ingezonden opiniestuk fundamentele kritiek op het Nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, dat minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) Ingrid van Engelshoven (D66) woensdag presenteerde. ‘Ronduit denigrerend. Feitelijk zeggen we tegen vrouwelijke wetenschappers dat ze weliswaar erg getalenteerd zijn, maar dat ze desondanks hulp nodig hebben om een bepaalde positie te bereiken.’

Voordat minister Van Engelshoven het woord nam om de drie kerndoelen van haar actieplan toe te lichten, was het woord aan Hester Bijl. Bijl, die in februari 2021 aantreedt als rector magnificus van de Universiteit Leiden, opende haar introductie met een anekdote. Toen zij in 2006 aantrad als hoogleraar was het haar aanstelling die ervoor zorgde dat de Technische Universiteit Delft – waar zij destijds werkzaam was – de 6 procent-norm van vrouwelijke hoogleraren haalde. Enigszins opgelucht stelt Bijl vast dat die tijd gelukkig achter ons ligt, maar dat er ook nu nog flinke stappen moeten worden gezet voor een diverser hooglerarenbestand aan de Nederlandse universiteiten. Diversiteit heeft  bovendien niet alleen betrekking op vrouwen, maar ook op andere ‘gemarginaliseerde’ (zo noem ik ze voor het gemak maar even) groepen.

Wil Bijl een checklist?

De vraag rijst waarom Bijl spreekt over de mate, uitgedrukt in percentages, waarin deze groepen zijn vertegenwoordigd op de universiteiten. Betekent dit dat zij toe wil naar een checklist waarmee is vast te stellen welk percentage van het docenten- en hooglerarenbestand behoort tot een ‘gemarginaliseerde groep’?

Raisa Blommestijn (1994) is werkzaam als docent/onderzoeker aan de afdeling Encyclopedie van de rechtswetenschap, Universiteit Leiden. Zij werkt aan een proefschrift over de Weimarrepubliek en het verval van de democratische staatsvorm.

 

Ingezonden opinieartikelen worden geselecteerd door de redactie, maar vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van Elsevier Weekblad.

Dit is in elk geval de ambitie van het nieuwe Actieplan. Van Engelshoven, die het woord krijgt na Bijls introductie, zegt dat er nieuwe streefcijfers komen voor vrouwelijke hoogleraren, en in potentie ook voor Universiteit Docenten (UDs) en Universiteit Hoofddocenten (UHDs). Maar daar stopt het niet: naast streefcijfers voor vrouwen moeten er ook streefcijfers komen voor culturele diversiteit.

Moeten alle ‘genders’ gelijkelijk zijn vertegenwoordigd?

Hoe deze streefcijfers er precies uit komen te zien, blijft vooralsnog onduidelijk. Komen er bijvoorbeeld streefcijfers voor mensen uit een andere ‘gemarginaliseerde groep’, zoals gehandicapten? Moeten alle ‘genders’ gelijkelijk zijn vertegenwoordigd in het docentenbestand? Wat maakt jouw achtergrond divers? Wat te zeggen over een migratieachtergrond?

Allemaal vragen en vooralsnog weinig antwoorden. Ook het antwoord op de vraag waarom deze streefcijfers nodig zijn, blijft uit. Vanzelfsprekend lijkt te zijn dat meer diversiteit, bevorderd door de streefcijfers, leidt tot ‘veiligheid’ en ‘inclusie’. Zonder in te gaan op de vraag waarom dit daaraan bijdraagt, werpt Van Engelshoven de vraag op waarom streefcijfers, veiligheid en inclusie in Nederland nog steeds leiden tot ‘polarisatie’ en ‘discussie’. Ze lijkt te impliceren dat we dat punt toch allang voorbij zijn en dat we nu moeten overgaan tot actie.

Argumenten tegen streefcijfers

In mijn ogen zijn we dat punt in de discussie nog lang niet voorbij. Er zijn goede argumenten tegen de streefcijfers. Ten eerste roept de doelstelling de vraag op welk signaal het afgeeft aan alle talentvolle en hardwerkende vrouwen in de wetenschap – of anderen behorend tot een ‘gemarginaliseerde groep’ – als deze cijfers worden ingevoerd.

Lees ook dit commentaar van Ruud Deijkers: Wil de echte minister van Onderwijs en Wetenschap opstaan?Minister Ingrid van Engelshoven (D66) tijdens de opening van het academisch jaar in Nijmegen. Foto: ANP

Invoering ervan is ronduit denigrerend. Feitelijk zeggen we tegen vrouwelijke wetenschappers dat ze wellicht erg getalenteerd zijn, maar dat ze desondanks hulp nodig hebben om een bepaalde positie te bereiken. Dit ondermijnt rechtstreeks de emancipatoire boodschap van het Actieplan. Het is een gotspe dat vrouwen kennelijk niet in staat worden geacht om zelf door het vermeende glazen plafond te breken, maar daarbij moeten worden geholpen door allerhande beleid – waarvan het nieuwe Actieplan de kers op de taart is.

Wat is de boodschap van het Actieplan?

Ten tweede rijst de vraag welke boodschap het Actieplan afgeeft aan getalenteerde wetenschappers die niet tot een ‘gemarginaliseerde groep’ behoren. Als we ervan uitgaan dat er een gelijke kans moet zijn om te worden aangenomen voor iedereen die solliciteert met (ongeveer) gelijke kwaliteiten, wordt dit principe doorbroken door het hanteren van streefcijfers.

Dit is een vorm van discriminatie: gelijke gevallen dienen gelijk te worden behandeld. Artikel 1 van onze Grondwet legt het principe van een gelijke behandeling vast, maar het beginsel dat het Actieplan uitdraagt, is dat eenieder weliswaar gelijk wordt behandeld, maar dat je sommigen net iets gelijker moet behandelen dan anderen. Het nieuwe beleid lijkt vooral gericht tegen witte mannen, van wie er nu nog te veel werken op de universiteit, zo verduidelijkt Van Engelshoven.

Kwaliteit van degene die solliciteert, raakt op de achtergrond

Het laatste punt dat ik naar voren wil brengen, is dat de kwaliteit van de  sollicitant naar de achtergrond wordt verdrongen. Als er een streefcijfer dient te worden gehaald, is het niet meer de kwaliteit van de sollicitant, maar zijn of haar geslacht, (culturele) achtergrond of andersoortig kenmerk dat de doorslag geeft in het aannamebeleid. Dat is de verkeerde weg, zeker als Nederland zijn  concurrentiepositie in de wetenschap wil behouden – waarop het Actieplan, ironisch genoeg, juist is gericht.

Er bestaan wel degelijk excessen die moeten worden uitgebannen

Tot zo ver de streefcijfers. De minister kondigde ook een advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) aan over intimidatie en ongewenst gedrag in het hoger onderwijs. Onduidelijk is nog hoe dat advies eruit komt te zien, maar wellicht is het raadzaam om nu alvast stil te staan bij de vraag hoe het advies er niet moet komen uit te zien.

Vooropgesteld: er bestaan in het hoger onderwijs, zoals in elke sector, excessen die moeten worden uitgebannen. Maar we moeten waken voor een situatie waarin gedrag te snel het etiket ‘intimiderend’ of ‘ongewenst’ krijgt.

Tal van voorbeelden zijn er intussen van onschuldige opmerkingen – van Johan Derksen tot J.K. Rowling – die zijn opgerekt tot irreële proporties, die de persoon in kwestie aan de schandpaal nagelden, met alle kwalijke gevolgen van dien. Indien deze tendens overslaat naar de universitaire wereld dreigt een academische cancel culture die een zware wissel zal trekken op de academische vrijheid.

Collectieve verkramping dreigt

Deze academische cancel culture heeft twee kenmerken. Ten eerste dreigt er door te gemakzuchtige, slecht onderbouwde beschuldigingen van intimidatie en ongewenst gedrag, een collectieve verkramping te ontstaan: mensen zullen bang zijn om zich uit te spreken, vooral als hun visie ingaat tegen de huidige cultus van diversiteit, inclusiviteit en wokeness.

Dit effect wordt nog versterkt als diversiteitsofficieren, over wie mevrouw Bijl zo lovend spreekt, ‘intimidatie’ en ‘ongewenst gedrag’ gaan bestraffen. Er dreigt dan een collectieve klikcultuur te ontstaan waarin docenten kunnen worden ‘aangegeven’ voor een vermeend intimiderende of ongewenste uitspraak.

De conclusie dient te zijn dat handhaving gereserveerd moet blijven voor  werkelijke excessen. Waar-rook-is-is-vuur-retoriek dient koste wat kost te worden bestreden. Ik hoop dat de KNAW het gevaar van de academische cancel culture in het achterhoofd houdt bij de opstelling van het aangekondigde advies.

Waarom alleen voor vluchtelingen?

Tot slot het laatste actiepunt dat minister Van Engelshoven bekendmaakte: er komt 12,5 miljoen euro voor een impulsprogramma voor vluchtelingen en onderzoekers met een niet-westerse achtergrond. Op zich is het mooi dat er extra geld komt voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Maar waarom zou je dit geld uitsluitend reserveren voor vluchtelingen en anderen met een niet-westerse achtergrond? Je kunt hier de argumenten tegen de streefcijfers nog eens in herinnering roepen: het is niet alleen denigrerend voor de onderzoekers met een niet-westerse achtergrond en de vluchtelingen, maar doorkruist ook het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van onze Grondwet. Wederom lijkt het criterium kwaliteit naar de achtergrond te verdwijnen.

De conclusie moet zijn dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het woensdagochtend geïntroduceerde Actieplan in zijn drie kernpunten nog veel te wensen overlaat. Hopelijk zijn de minister en de nieuwe task force die de diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs moet gaan promoten, zich bewust van deze bezwaren.