Wet burgerschap is in strijd met de rechtsstaat

Klaslokaal. Beeld: ANP

Het idee achter het wetsvoorstel Burgerschapsopdracht valt te prijzen, maar de uitwerking schiet haar doel voorbij, schrijft advocaat Jaco van den Brink. De samenleving moet ook in het onderwijs ongehinderd opinies en levensbeschouwingen kunnen uitwisselen.

Deze week staat de behandeling van het wetsvoorstel Burgerschapsopdracht op de agenda van de Tweede Kamer. Volgens de regering zijn de regels over burgerschapsonderwijs te onduidelijk en vrijblijvend. Het wetsvoorstel over de burgerschapsopdracht in het onderwijs bevat daarom scherpere kaders voor de vorm en de inhoud hiervan. Scholen moeten onder meer in een doelgericht en samenhangend programma ‘respect bijbrengen voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat’.

Jaco van den Brink is advocaat bij BVD advocaten. Hij is onder meer gespecialiseerd in het onderwijsrecht.

 

Ingezonden opinieartikelen worden geselecteerd door de redactie, maar vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van Elsevier Weekblad.

Het streven is loffelijk: aandacht voor burgerschap in het onderwijs is van belang. Maar de uitwerking schiet haar doel voorbij doordat die zelf niet voldoet aan de basisprincipes van de rechtsstaat.

Wat zijn dan die principes? In een gezonde staat houden democratie en rechtsstaat elkaar in evenwicht, om overheersing door meerderheden of minderheden te voorkomen. De overheid kan alleen optreden op basis van democratisch tot stand gekomen bevoegdheden. De wet moet die bevoegdheden dus duidelijk afbakenen. Grondrechtelijke vrijheden blijven daarbij gerespecteerd; in sommige sferen mag de overheid zich dus niet mengen.

Spannend

Opvallend verschil met de nu nog geldende bepaling over burgerschapsonderwijs (sinds 2005) is dat die de nadruk legt op de diversiteit in Nederland aan culturen en opvattingen. De nieuw voorgestelde formulering doet dat juist niet, maar neemt de basiswaarden als uitgangspunt, die alle Nederlanders dus moeten onderschrijven. Deze omslag past in deze tijd, maar maakt het wel spannend. Kan de staat eigenlijk wel voorschrijven welke opvattingen burgers moeten hebben?

De regering zegt: er is geen inperking van de onderwijsvrijheid. De bepaling is zo ruim, dat elke school die de Grondwet en de democratische rechtsstaat sowieso serieus wil nemen, alle ruimte heeft. Als dat waar is en ook zo toegepast blijft, heb ik met het idee van deze wet geen moeite. En als er instellingen zijn die met hun onderwijs de samenleving ondermijnen, is overheidsoptreden nodig.

Buitengrenzen

Hier zit echter mijn bezwaar tegen dit voorstel: het is nogal de vraag of de bepaling wel zo ruim is. De ‘buitengrenzen’ van de basiswaarden blijven vaag, ook in de toelichting op de wet. De uitvoerende macht – ministerie en inspectie – mist in dit voorstel dus het duidelijk kader rond zijn handhavingsbevoegdheden. De scholen missen zekerheid en voorspelbaarheid: wanneer zal de inspectie oordelen dat men voldoende trouw betoont aan de basiswaarden?

Dat geldt vooral voor richtingscholen, bijvoorbeeld de reformatorische (waar ook mijn achtergrond ligt), die een bepaalde levenshouding uitdragen waarin het hele leven een andere richting heeft dan bijvoorbeeld een niet-christelijke, meer gericht op dienstbaarheid en minder op autonomie. Bijvoorbeeld op het gebied van seksuele waarden komt in deze tijd het verschil met de opvattingen van de meeste Nederlanders aan de oppervlakte.

Het wetsvoorstel geeft nu ruimte aan de onderwijsinspectie om het begrip ‘basiswaarden’ zo te interpreteren dat bijvoorbeeld deze levenshouding deels buiten de orde zou verklaren. In bepaalde opmerkingen in Kamerstukken gebeurt dit al, doordat die suggereren dat een houding van individuele autonomie een basiswaarde is, of dat de overheid zou moeten optreden tegen scholen die aan kinderen ‘schadelijke’ opvattingen voorhouden. Die uitsluiting is echter onnodig en niet-rechtsstatelijk: die is gemotiveerd vanuit een autonomie-ideaal dat door veel goede burgers niet wordt gedeeld.

Rechtsstaat

Het wetsvoorstel strijdt dus met de eisen van de rechtsstaat. Eén van die eisen is dat het bestuur alleen mag handhaven op glashelder wettelijk vastgelegde verplichtingen. Die eis is een voorwaarde voor een vrije samenleving. Rechtsstatelijke eis is bovendien dat de burgerschapsopdracht geen visie op het goede leven kan voorschrijven. Laat de samenleving ook in het onderwijs ongehinderd opinies en levensbeschouwingen uitwisselen.