Henri Beunders: Pas op voor fictie-filosofen!

ANP

Dat iedereen mag vinden wat hij vindt, vinden fictie-filosofen als Rob Wijnberg ingewikkeld. Zij zijn ondemocratisch en mogelijk autoritair, schrijft Henri Beunders.

‘Wat is een mening nog waard?’ Zo luidt een komende debatmiddag in De Balie in Amsterdam. Ter ere van het afscheid van Martin Sommer, historicus van huis uit, als politiek columnist van de Volkskrant. Hij schrijft nu voor EW. En ik zeg: gelukkig.

Gelukkig is ook de titel van dit debat. Want bijna iedereen lijkt te lijden aan meningitis, wat een akelige aandoening is. En die kwaal willen sommige schrijvers, veelal filosoof van huis uit, nu uitroeien. Met een mooi verhaal, met een heuse lezing of een eigen sterke mening in een column. Ik noem er drie: Connie Palmen (over haar essaybundel Voornamelijk vrouwen), Rob Wijnberg (in zijn boek Voor ieder wat waars) en Ilja Leonard Pfeijffer (columnist), alle drie verhalenschrijvers.

Ondemocratisch en autoritair

De eerste praat al decennia als het door menige wanhopige geraadpleegde orakel Pythia van Delphi over de vraag wat te doen, wat echt is en onecht, en wat de rol van fictie hierbij is. En net als bij die Pythia moet je zelf maar uitzoeken wat al die mistige zwaveltaal betekent. En of ze het niet voornamelijk over zichzelf als vrouw heeft.

Helderder is fictie-filosoof Pfeijffer. ‘Te veel mensen menen recht te hebben op een mening zonder de plicht te voelen om zich te informeren’ (HP/De Tijd, 4 oktober). Hij wordt daar moe van. Dat iedereen mag vinden wat hij vindt, acht hij daarom ‘een misvatting’. Daarom zijn dit soort fictie-filosofen gevaarlijk: ze ageren tegen de Grondwet, zijn dus ondemocratisch en mogelijk autoritair.

Wat zegt artikel 7.1 van onze Grondwet? ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’. Er staat in onze Grondwet niets – ik herhaal: niets! – over Feiten of Objectiviteit. In het Wetboek van Strafrecht staat wel iets over laster en leugens. De Grondwet verplicht evenmin zich te informeren, ook niet in artikel 23 over het recht op onderwijs.

In het voetspoor van Plato

Zeker, we leven in tijden van verwarring over wat waar is en onzin, wat echt is en wat onecht, en we leven zeker in tijden van oorlog en haat. Geen wonder dat het verlangen groeit naar meer rust en duidelijkheid, naar een ideale staat zelfs. De vraag is altijd geweest: wie moet die ideale staat mogelijk maken? Dat is de ‘filosoof-koning’, zei Plato: ‘Zolang de politieke macht niet in één en dezelfde persoon samenvalt met de filosofie (…) komt er geen eind aan de kwalen die de staten, ja, naar ik meen, de gehele mensheid teisteren’.

Dit is natuurlijk ‘óók maar een mening’, en nog wel van een erg dode, erg witte en erg oude man. Toch denken nog vele filosofen van nu dat ze in het voetspoor van de grote meester moeten treden. En dat valt niet mee in deze tijd van rechten, emancipatie en gelijkheid. Iedereen mag zijn mening geven, nee, moet zijn mening geven. Geen mening hebben, of nog geen mening hebben – scepsis heet dat – geldt als zwak, als laf. Sterker, in deze getribaliseerde identiteitspolitieke wereld geldt dat als verraad aan de eigen groep. Of het nu over het Midden-Oosten gaat, over m/v/x-wc’s of over de vraag of ananas op een pizza wel of niet kan.

Ook de armen van geest dragen nu De Mening als een monstrans voor zich uit (voor de post-post-modernen: dat is een soort megagrote kartonnen beker met daarin een café latte). De echt arme denkt: ‘Mijn mening is mijn enige bezit.’ Iedereen roept: ‘Mijn mening, dat ben ik!’ Dat het intussen moediger is te zeggen dat je ergens géén mening over hebt, dat kenmerkt onze ‘bekentenistijd’.

Pfeijffers handel komt in het geding

Wat is een mening? Een mening was – ik zeg wás – over het algemeen iets positiefs, liefst gebaseerd op de eigen ervaring: ‘Ik meen het goed met je.’ Nu zijn meningen vaak niet langer zwakke of zelfs verkeerde aannames, maar regelrechte doodsbedreigingen. Plato zei het, in mijn woorden, zo: ware kennis is het plafond (dat ver boven de wolken ligt), de vloer is totale onwetendheid. Alles hiertussen is mening. En daar leven wij stervelingen. En dan moet je het allemaal maar geloven, of niet. In het Engels is geloof en mening hetzelfde woord: belief.

Wat is waarheid? Dat willen vooral geesteswetenschappers zoals filosofen weten, hoewel hun vak ‘wijsbegeerte’ heet. Exacte wetenschappers, ook juristen, vermijden de term ‘waarheid’. Zij spreken van hypothesen. Waar is hooguit het geloof dat anderen aan hun interpretatie van de werkelijkheid hechten. Tot er iemand komt die een geloofwaardiger interpretatie aanbiedt, die dan weer wordt geloofd als zijnde dé waarheid. Zo struikelt de mens door de geschiedenis, van de ene waarheid naar de andere.

Fictie-filosofen bestijgen liever de kansel of hun witte schimmel – nou ja, meer een hobbelpaard – om vanuit de hoogte de goegemeente de waarheid te verkondigen. In de vorm van een preek of een Groot Verhaal, met een verleidelijk Vergezicht en die onvermijdelijke Stip aan de Horizon. En daaraan zijn feiten ondergeschikt. ‘Kunst is de waarheid liegen,’ zegt men, en precisie en definities zijn maar lastige hindernissen op het pad naar het aardse paradijs. Elke ideologie kiest de woorden die het mooiste klinken.

Bij een schrijver-columnist als Pfeijffer lijkt het standpunt simpel. Als Jan & Alleman & Zijn Ouwemoer overal maar meningen verkopen, dan komt zijn eigen handel in het geding. Daarom roept hij: ‘Ik ben de enige echte koekenbakker in dit dorp!’ Maar ook deze houding, hoe cynisch en kassagericht ook, is gevaarlijk. Hoe strakker de grenzen van wie wat mag zeggen worden getrokken, des te autoritairder de maatschappij. Wie, zoals de Duitsers zeggen, de Deutungshoheit heeft, heeft de macht over de publieke opinie, en bepaalt zo de agenda van de politiek.

Wijnbergs waarheid

Het verleidelijkst zijn de fictie-filosofen die ook nog op de toneelschool hebben gezeten, zoals Rob Wijnberg, die weten wat de bühne wil. Hij is oprichter van het internet-tijdschrift De Correspondent. Dat kon hij in 2013 doen dankzij vele tonnen van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, dus dankzij belastinggeld, en heeft daar een succes van gemaakt. En dankzij dat belastinggeld bestrijdt hij nu ‘de politiek’, en de ‘nieuwsindustrie’, vooral de kwaliteitsmedia zoals de publieke omroep.

We leven, schrijft hij in een tijd van ‘amorele verhalen over efficiëntie en productiviteit’. En informatie is een product ‘bedoeld om de behoeften van de klant te bevredigen’. Dat nieuws ‘toont ons gevaren van heinde en verre, die ons vaak nooit zullen raken’. Gaza is dus niet belangrijk. Dat de kranten begin zeventiende eeuw ontstonden als ‘handelsblad’, om te lezen of de oogst ver weg was mislukt, bijvoorbeeld door oorlog – boeie! Het Nieuws, zeker dat in Nieuwsuur, vergroot het wantrouwen in ‘de politiek’. Hiermee zegt Wijnberg hetzelfde als Wilders en Baudet, maar dan omgekeerd: Het Nieuws? Dat is: ‘Ficties als de economie, landsgrenzen of markten, de sportcompetitie of de volksvertegenwoordiging.’

Nee, verkondigt Rob vanaf de bühne, we hebben heel andere ficties nodig. Onze toekomst hangt af van ‘de ficties waarin we geloven en die daardoor onze waarheid worden’. Wat die ficties zijn? ‘Kennis en liefde vermenigvuldigen zich door ze te delen,’ aldus Rob in zijn WijnBergrede. De duivel is de verbrandingsmotor, vreselijke uitvinding – ‘bijna niets is sindsdien hetzelfde.’ Die moet direct worden vervangen door de nieuwe duurzame energiebronnen, zon en wind. Dat het ecologische waterrad al drieduizend jaar geleden in Mesopotamië in gebruik was, ach, kniesoor. Ja, Wijnberg schrijft soms ‘te schematisch’, zo geeft hij desgevraagd toe. Maar zonder schema heb je geen verhaal over ‘de waarheid’.

Wat die ‘waarheid’ voor iedereen dan is? Deze: ‘We hebben het nog nooit zo goed gehad en toch moet alles op de schop.’ Alles, niets, nooit, altijd: absolute termen op bijna elke pagina. En ook dit leerstuk: de mensheid is een van de vriendelijkste diersoorten, want werkt altijd samen: ‘The Survival of the Friendliest.’ Fantastisch gewoon.

De eerlijke verkiezingsdag is de echte waarheid

Maar wat is die waarheid voor iedereen nou? Tja, als ik het goed zie is het dit: iedereen een zonnepaneel! Dan zal de wereld veranderen ‘in een steeds schonere, gezondere en bloeiende habitat’. Ik dacht altijd dat Habitat de wat betere Ikea was. Zo lijkt het hier ook bedoeld. Daar is het je en jij, en wij lopen allemaal over deze witte lijn door de bonte, bloeiende winkelwereld, en we worden allemaal blij.

De waarheid is een ‘weefsel’, een weefsel van positieve mensen, een ‘maatschappelijke gemoedstoestand’, vol harmonie en geluk. En hier klinkt de laatste alarmbel over deze fictie-filosofen, de luidste ook.

In zo’n wereld heb je immers geen verkiezingen nodig. Op 22 november mogen we allemaal onze mening geven. Alleen dán zijn we allemaal even gelijk, en even belangrijk. En we hoeven niet publiekelijk te zeggen wát die mening is, we hoeven alleen maar de uitslag te aanvaarden. Daarom is – zo luidt, eh, míjn mening – de eerlijke verkiezingsdag de echte waarheid, bijna mystiek, zelfs bijna goddelijk. En die meningen zullen verschillen.

Grote Waarheden die de mens moeten genezen

De fantasiewereld van gelijkgestemden verandert binnen de kortste keren in een wereld vol vijanden. De huidige werkelijke wereld, van verschillende mensen met verschillende meningen die elkaar vermoorden, is al erg genoeg. Zie Gaza.

’Ik haat jou!’
‘En ik haat jou!’
‘Nou, dat is dan tenminste een waarheid waarover we het eens zijn.’

De mens is zelf vaak al een gespleten wezen, en moet ook nog eens leven met andere mensen. Het praktische leven is dus altijd een leven met andere mensen, en dus zijn compromissen nodig. Ook met jezelf. Als de mensheid met Grote Verhalen en Grote Waarheden moet worden genezen, was dat meestal goed bedoeld. Maar vrijheid maakt velen eenzaam, en willen dus graag het verschil opheffen tussen het denkbare en het leefbare. Zoals filosoof Martin Heidegger, die in 1933 Adolf Hitler begroette als Verlosser om die twee werelden te laten samenvallen: ‘Bevrijd ons van de vrijheid!’

Dit laatste voorbeeld haalt Rüdiger Safranski, de intelligentste biograaf van de grote Duitse filosofen, aan als waarschuwing in zijn boek Hoeveel waarheid heeft de mens nodig? (1990). Deze waarschuwing deel ik. En ook zijn conclusie:

‘In de cultuur spelen vaak zelfs lustgevoelens ten aanzien van het geweld een rol, maar in de politiek moet geweld worden voorkomen. De cultuur zoekt niet naar vrede, maar naar hartstocht. De politiek daarentegen moet ertoe worden verplicht naar vrede te streven. De cultuur kent liefde en verlossing, de politiek niet: die moet zorgen voor rechtvaardigheid en welvaart. We hebben de avontuurlijke waarheden van de cultuur en de nuchtere waarheden van een afgeslankte politiek allebei nodig’.

Wat we nodig hebben, zijn geen Pythia-orakels

Het conflict tussen gerechtigheid, gelijkheid en veiligheid is zo oud als Metusalem. In het oude Athene heette de staatsman kybernes, in het oude Rome gubernator, oftewel stuurman. Die navigeert ons langs de klippen der gebeurtenissen, de onaangename toevalligheden en de stormen der tijden. Wat we nu nodig hebben, zijn geen Pythia-orakels, geen gevaarlijke, zelfzuchtige columnisten, en ook geen zondagspreken over onze natuurlijke goedheid. Wat we nu meer dan eens nodig hebben is stuurmanskunst, al dan niet met een stip aan de horizon.