Heymans en Premsela, twee Joodse homo’s met lef

'Frits Lemaire/Maria Austria Instituut / Philip Mechanicus/Maria Austria Instituut'

De wufte couturier Max Heymans en de serieuze vormgever Benno Premsela verschilden sterk, op enkele opvallende parallellen na.

‘Twee Joodse jongens die er iets van wisten te maken.’ Dat was de grappige, maar ook adequate suggestie van Friso Broeksma voor de titel van de expositie die het Joods Historisch Museum (JHM) in Amsterdam vanaf 14 december tot en met 26 juni 2016 wijdt aan Max Heymans en Benno Premsela. Architect Broeksma, die tijdens de voorbereidingen van de tentoonstelling afgelopen herfst op 73-jarige leeftijd overleed, was de levenspartner van Benno Premsela (1920-1997).

Premsela was in de tweede helft van de vorige eeuw in Nederland een vooraanstaand interieur- en industrieel vormgever. Zijn hoekige Lotek-lamp uit 1982 is nog altijd te koop en geldt als een klassieker. Hoewel de lamp evenals zijn schepper in de speelsere jaren tachtig en negentig niet altijd de meest hartelijke kritiek kreeg. Premsela, die in tal van culturele commissies en besturen zitting had en een prominente rol speelde in de emancipatie van Nederlandse homo’s, was zeer geliefd in sommige kringen. Maar door vele jongere collega’s werd de vormgever-op-leeftijd gezien als een onvermijdelijke kunstpaus en als een te rechtlijnige representant van het vooroorlogse Bauhaus-denken, waarbij vorm en functie een herkenbare eenheid moesten vormen.

Excentriek

Ook couturier Max Heymans (1918-1997), vaak aangeduid als de nestor van de Nederlandse couture (hoewel hij de eerste noch de meest originele Nederlandse couturier was), kon de laatste jaren van zijn leven op weinig bijval rekenen. Hij werd gezien als een oude, excentrieke en wat viezige man. Succesvol in het verleden met een stijl die was afgekeken van modehuis Chanel.

Een verleden dat volgens conservator van het JHM, Mirjam Knotter (47), nog opvallend levendig is. Tijdens de tweeënhalf jaar research en voorbereiding van de expositie, die uiteindelijk de titel Mannen met lef en stijl kreeg, heeft ze veel mensen ontmoet die beide uitgesproken persoonlijkheden, hun werk en hun bravoure weer tot leven brachten. Vaak wel mensen van een hogere leeftijd. Knotter is dan ook blij dat ze momenteel de expositie maakt, omdat er nu nog zo veel persoonlijke informatie en ontwerpen voorhanden zijn.

Een actuele aanleiding was er niet. De start waren de Premsela-portretten (hij heeft met zijn markante hoofd voor tal van beroemde fotografen geposeerd) in het bezit van het JHM. Een museum waarvan de kleur van de kantoordeuren nog steeds ‘Premsela-blauw’ wordt genoemd, een herinnering aan de tijd dat Premsela betrokken was bij een herinrichting ervan.

Zo-zijn

Conservator Knotter maakte de gedachtesprong naar een portret van fotograaf Venus Veldhoen uit 1997 van de oudere Max Heymans en bleef haken aan het idee hoe deze creatieve mannen, beiden Joods en homo, in het naoorlogse Nederland zo’n opvallende, culturele rol hadden gespeeld. Niet in het minst door de manier waarop ze beiden, nadat ze ondergedoken zaten in de Tweede Wereldoorlog waarin ze vele naaste familieleden verloren, vrijwel direct na de bevrijding openlijk voor hun homoseksualiteit uitkwamen. Hoewel Heymans liever sprak over ‘zo-zijn’.

In zijn succesvolle en nog altijd aangenaam te lezen en hier en daar zelfs hilarische autobiografie KNAL uit 1966, geschreven door de bevriende Telegraaf-journalist Henk van de Meijden (78), zegt Heymans: ‘Het woord homoseksueel vind ik een naar woord. Het doet me altijd denken aan een hondje met twee lange en twee korte poten dat zielig over straat strompelt, waarbij de mensen zeggen: “Ach kijk eens, daar loopt een homoseksueel hondje.”’

KNAL, waarin Heymans uitgebreid inging op zijn travestie, kreeg maanden voor publicatie flinke aandacht in Elsevier met foto’s van de ontwerper als ‘Prachtige vrouw’. Elsevier-lezers waren al geregeld op de hoogte gebracht van de elegante hoeden en kleren, liefst naar Parijs voorbeeld, die de frivole couturier Heymans in zijn salon presenteerde. Het Elsevier-archief laat zien dat Premsela als vooraanstaand, eigentijds ontwerper veel minder aandacht kreeg.

Allerbesten

Conservator Knotter, die beide mannen nooit ontmoette maar inmiddels zeer vertrouwd is met hun identiteit, noemt het bijzonder fascinerend. ‘Hoe ze in dezelfde tijd dezelfde dingen meemaakten en zo totaal verschillend waren. Terwijl die wat gekke Max het over “zo-zijn” had, verscheen Premsela als een van de eerste Nederlanders op televisie, om uiterst serieus formulerend een lans te breken voor homo’s.’

Ze merkt op dat beide ontwerpers, die elkaar kenden en ook hebben samengewerkt aan etalages van het warenhuis de Bijenkorf, wellicht niet de allerbesten waren in hun vak, maar zeker baanbrekend. Als basis daarvoor ziet Knotter hun beider solide en veilige jeugd. Premsela in een uiterst modern en liberaal-Joods milieu, Heymans in een meer religieus, maar naar eigen zeggen ‘wel wuft Joodse familie’. En na de oorlog, waarin beide ontwerpers zo goed en zo kwaad als het ging probeerden door te werken – Heymans aan hoedjes, Premsela aan tassen – ‘hadden ze eigenlijk niets meer te verliezen’. Dat gaf hun durf om vooral zichzelf te zijn.

Elsevier nummer 50, 12 december