Uit Elseviers archief: Een middag met Johan Cruijff

Omhaal van Johan Cruijff in een wedstrijd tegen DWS (1971) Foto: ANP

Johan Cruijff doet in zoverre aan een engel denken dat ook een engel niet aan de zwaartekracht onderhevig is. Ik heb hem vaak zien spelen en mij dan telkens verwonderd dat hij na afloop gewoon met de anderen mee het veld afliep en niet opsteeg en over de tribunes heen aan de einder verdween.

Vermoedelijk houdt hij zich in. Er is een grens aan populariteit en die wil hij niet overschrijden. Ook in zijn gezicht zit iets engelachtigs. Het is voornamelijk uit verbazing samengesteld, maar dan het soort verbijstering van iemand die uit een wolk op aarde gevallen is en zich dan verder zo goed mogelijk behelpt tussen de logge wezens die hij daar aantreft.

Het is eigenlijk vreemd dat zo iemand dan gaat voetballen, want dat is een weinig sierlijke sport. Hoe graag ik er ook naar kijk, het blijft een tijdverdrijf voor polderwerkers en wij hebben het daarin dan ook ver gebracht.

De bekoring van Cruijff zit nu hierin dat men plotseling in een elftal krombenige kluitenjongens een balletdanser ziet verschijnen, die tussen al die hollende en trappende lijven gewichtloos voortzweeft en iets met de bal doet dat niemand meer volgen kan en gewoonlijk in het doel eindigt.

Wat mij daarbij opvalt, is zijn onbegrensd vermogen tot improvisatie. Elke andere voetballer beschikt over een aantal trucs dat, hoe bewonderenswaardig ook, toch beperkt is en tot zijn ‘repertoire’ gerekend moet worden. Je hebt er die elk kopduel winnen, anderen kunnen een ‘kromme’ afgeven of beoefenen het ‘overstapje’, weer anderen zijn sterk in de één-twee-combinatie of excelleren in het ‘doodmaken’ of het ‘meteen op de slof nemen’ van een bal of zij zijn meesters in het ‘dribbelen’.

Om bij het laatste eens te blijven: ik herinner mij bijvoorbeeld Bertus Caldenhove, die over een arsenaal schijnbewegingen beschikte dat hem de bijnaam ‘de magiër op de vierkante meter’ bezorgde. Bertus deed bijvoorbeeld alsof hij de bal links van de man wilde spelen en hij speelde hem dan rechts.

In beeld: Johan Cruijff (1947 – 2016)johancruijffinbeeld

Deze truc, die natuurlijk zeer eenvoudig is en spoedig doorzien wordt, moet voortdurend ‘ververst’ worden. De eerste variant is: net te doen alsof men de bal links gaat spelen en dat dan ook inderdaad te doen, de tweede om dat dan juist niet te doen etc. etc.

Men komt op die manier in een spiraal van schijnbewegingen terecht, die allemaal doorzien worden en in kleine ‘rukjes’ als atavismen overblijven. Ik zat eens met mijn moeder naar HFC te kijken en toen stonden er twee spelers tegenover elkaar: de één had de bal en de ànder moest ermee gepasseerd worden.

Toen ontstond er een situatie die bij het wielrennen wordt genoemd ‘sur place’; een schijnbare stilstand èn een activiteit tegelijkertijd. Mijn moeder dacht toen dat er niets gebeurde. Wat er echter gebeurde, was het snel afwikkelen van een aantal spiralen tot men aan een winding kwam waarop de ander niet gerekend had.

Dit aftasten openbaarde zich naar buiten in een oneindig aantal korte en onmiddellijk weer afgebroken bewegingen tot er één—de laatste—voltooid werd. In dit geval gleed de man erlangs.

Het is duidelijk dat wij bij al deze manoeuvres ons bevinden op het gebied van een reeks ervaringen waarvan alleen de laatste het woord experiment verdient, en geheel anders verloopt het met Johan Cruijff. Hij hoeft maar één beweging te maken en kan zich ook de luxe veroorloven die te voltooien omdat die volstrekt nieuw is. Cruijff heeft dus geen repertoire. Hij is een uitvinder.

Nu kan men een volstrekt nieuwe creatie niet anticiperen en het is aardig de totale verbijstering te zien waarmee de tegenstander zich zowel tot ooggetuige als slachtoffer ziet teruggebracht. Ik vroeg hem of hij hierbij ook wel nadacht.

Hij zei: ‘Nee, want dan ben je te laat.’ Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Vóór hij de beweging maakt, moet hij daarvan een conceptie hebben; maar tussen plan en uitvoering verloopt bij Cruijff zo weinig tijd dat zij simultaan schijnen te verlopen. Ik zei hem dit en hierop antwoordde hij: ‘Daar heb ik geen weet van.’ Dit zijn maar twee citaten uit een veel langer gesprek dat wij samen voerden. Het vond kortgeleden op een middag plaats in zijn woning. Toevallig op de dag dat hij drie jaar getrouwd was. Zijn vrouw verwacht een tweede baby. Ze denken dat het weer een dochtertje zal worden.

Bomans: Ik hoor zojuist van je vrouw dat je plannen hebt te gaan verhuizen. Je woont hier toch heerlijk in Vinkeveen? En nog pas drie jaar! En hier vlak tegenover is een school, en dat is toch leuk als je dochtertje Chantal straks groot genoeg is om naar school te gaan?

Cruijff: Toen ik hier kwam wonen, had ik hier een volledig vrij uitzicht en was al het land hier tegenover mijn huis onbebouwd en kon ik kilometers ver kijken. Ik hou van rust en stilte om me heen, en nu heb ik het idee dat ik weer in een stadswijk woon. Ik ga twee kilometer verderop wonen.

Bomans: Is dat een apart huis?

Cruijff: Ja, dat is een huis dat ik laat bouwen.

Bomans: Heb je nu vaak dat hier in de straat de mensen naar je komen kijken?

Cruijff: Ja, ’s zondags komt men hier Cruijffie-kijken. Zelf zie ik dat natuurlijk niet, want ’s zondags ben ik niet thuis, maar dat hoor ik dan van de buren.

Bomans: Zijn er dan ook mensen die voor komen rijden met hun auto?

Cruijff: Ja, en daarom wil ik hier ook vandaan.

Bomans: Maar dat krijg je straks in je nieuwe huis dan toch ook?

Cruijff: Ja, maar daar heb ik een behoorlijk lapje grond bij gekocht, zo’n 7000 m. En het huis wordt iets meer van de weg af gezet.

Bomans: Met een behoorlijke heg, mag ik hopen?

Cruijff: Ja.

Bomans: Nou, dan zullen we het adres maar niet verklappen.

Cruijff: Dat kan ook niet, want ik weet zelf nog niet hoe het daar allemaal gaat heten.

Bomans: Mooi, je gaat dus verhuizen, en wanneer gebeurt dat?

Cruijff: Nou, dat zal nog wel zo’n anderhalf jaar gaan duren.

Bomans: Heb je al een tekening van het huis?

Cruijff: Nee, maar ik heb al wel zo’n idee hoe ik het hebben wil.

Bomans: Ik wil het nu eens hebben over dat zogenaamde toneelspel dat rond jou is opgevoerd in Spanje en waarvan jij zegt dat het geen toneelspel was. En over de rol van je schoonvader Coster en de rol van die meneer, hoe heet hij ook weer?

Cruijff: Ene meneer De Vries, die er toen ook in betrokken was.

Bomans: Ja. Je wilde toen echt in Spanje gaan spelen?

Cruijff: Ja, ik heb in die tijd veel gepiekerd over mijn toekomst en daar lag het dus helemaal. Als ik drie jaar weg zou blijven, zou ik helemaal geen problemen meer gehad hebben.

Bomans: Werd dat zo behoorlijk betaald?

Cruijff: Ja, dat wordt erg goed betaald.

Bomans: En waarom is het niet doorgegaan?

Cruijff: Ik kon er niet heen, omdat de grenzen toen gesloten waren voor buitenlandse voetballers.

Bomans: Had je het anders gedaan?

Cruijff: Ja. Alles was al geregeld trouwens. Huis, auto enzovoort.

Bomans: Maar word je dan niet belemmerd om te gaan door je liefde voor je club?

Cruijff: Jawel, dat komt er natuurlijk wel bij, maar op een gegeven ogenblik stel je je op het standpunt dat de clubliefde maar tot op zekere hoogte gaat en dat je ook om je toekomst moet denken.

Bomans: En wat dat betreft heeft je schoonvader je natuurlijk ook een beetje opgevoed in die richting; want je was toch erg argeloos in het begin?

Cruijff: Ja, ik was toen maar een jongen van 18, 19 jaar.

Bomans: Heb je de indruk dat er toen wel een beetje misbruik van je gemaakt is?

Cruijff: Ach, misbruik, ik heb het toen helemaal niet zo slecht gehad; maar ik heb toen een contract getekend voor vier jaar en daar is alleen maar door wat heen en weer praten en door toedoen van mijn schoonvader wel iets verbetering in gekomen, maar ik was toch niet zo erg veel meer gaan verdienen, terwijl ik toch in de periode tussen mijn 18de en mijn 22ste jaar erg veel beter ben gaan voetballen.

Bomans: Je hebt dus nu een betere regeling, veronderstel ik. Nu het volgende. Een voetballer gaat, laten we maar zeggen zo’n tien jaar mee. En in die tijd moet hij ‘binnen’ zijn. Dan moet hij het ‘gedaan’ hebben.

Cruijff: Nu ja, wat ik dus aldoor bedoeld heb met ‘binnen’ zijn, dat is het volgende: kijk, de mensen zeggen altijd dat je d’r maar een vak bij moet leren en zo, maar daar komt in de praktijk weinig van terecht. Als je, zoals ik, alle dagen van de week met voetballen bezig bent, dan heb je daar gewoon geen tijd voor. Zo ben ik de afgelopen drieëneenhalve maand voortdurend de halve week op stap geweest voor de club. En dan zeggen de mensen wel: je kunt in zo’n kamp ook wel leren, maar daar komt in de praktijk niets van terecht. Dus toen heb ik gedacht: als ik uitschei met voetballen, dat is als ik zo’n jaar of 30, 32 ben, dan weet ik nog niet zo precies wat ik dan moet.

Bomans: Dat is wel zo’n beetje de normale leeftijd?

Cruijff: Ja, als er tenminste niet voor die tijd iets met je gebeurt.

Bomans: Nou ja, je hebt ook zo’n Stanley Matthews; die voetbalde toch nog als gevorderde veertiger?

Cruijff: Ja, maar dat was een iets andere tijd. Ik dacht dat dat nu een stuk moeilijker was geworden.

Bomans: Er wordt meer geëist van een voetballer?

Cruijff: Ja, beslist meer.

Bomans: Harder?

Cruijff: Ja, ook veel harder dan vroeger. En dan heb je, dacht ik, zo’n jaar of twee, drie nodig om voor je zelf uit te zoeken voor welk vak je bekwaam bent, en dan heb je toch nog weer zo’n jaar of vier nodig om op zo’n peil te komen in dat vak, dat je er een redelijk inkomen van hebt.

Bomans: En je hebt nog helemaal geen idee van wat je gaat doen?

Cruijff: Nee, dat is nog te vroeg. Per slot van rekening, hoe oud ben ik nu nog? 24.

Bomans: Je bent er natuurlijk een hele tijd uit geweest, hè? Ik ben altijd zo verbaasd, als ik ’s zondagsavonds op de televisie die puntentotalen voor de Eddy Pieters Graafland-trofee zie, dat jij niet bovenaan staat. Waarom sta je niet bovenaan?

Cruijff: Dat komt omdat mijn spelstijl de laatste tijd veranderd is. Vroeger speelde ik meer voor mezelf en daardoor kwam het vaker voor dat ik de goals maakte en nu speel ik meer voor het elftal en dat spreekt natuurlijk niet zo aan als wanneer je de doelpunten zelf maakt.

Bomans: Je speelde dus vroeger egoïstischer?

Cruijff: Nou ja, egoïstischer… De mensen waren van mij gewend dat ik twee, drie man achter elkaar pakte en dan een doelpunt maakte. Ik speelde dus anders, omdat de tegenstander dat toeliet. En nu heb je constant één of twee man…

Bomans: Bewaking.

Cruijff: Ja, en dan is het onmogelijk om aldoor twee of drie man te nemen. Het zal je natuurlijk wel eens een keertje lukken…

Bomans: Dat is natuurlijk het nadeel als je de reputatie hebt van een heel goede voetballer te zijn: dat je geweldig op de huid gezeten wordt.

Cruijff: Ik vind dat wel een prettige bijkomstigheid.

Bomans: Die lok je naar je toe, en dan geef je de bal af aan een vrijstaande man?

Cruijff: Bijvoorbeeld, ja.

Bomans: Ik wou het eens hebben over die aalgladde manoeuvres die jij altijd uithaalt en die ik alleen maar op het scherm waarneem en dan denk ik: hoe is het in ’s hemelsnaam mogelijk dat je dat niet alleen bedenkt, maar het dan ook nog praktisch op het zelfde moment uitvoert ook? Met andere woorden: bij een andere voetballer ligt er tussen het idee dat hij heeft en de uitvoering altijd een fractie van een seconde, en bij jou is het net alsof het tegelijkertijd gebeurt. Dat geeft die enorme snelheid natuurlijk.

Cruijff: Ja, hoe dat komt, ik zou het niet weten. Vermoedelijk een soort intuïtie of zoiets. Het zal ook wel een heel complex van factoren bij elkaar zijn. Voordat je de bal krijgt, moet je al iets gezien hebben, een overzicht gehad hebben en dan moet je dus op de ander ingesteld zijn, zo’n beetje weten wat hij gaat doen, en voorzien dat hij wel begrijpt wat jij wilt gaan doen, en daardoor ontstaat de snelheid van de handeling.

Bomans: Het is net of jij met je armen en je benen denkt. Zo snel gaat het. Ik herinner me nog die ene keer dat je naast het doel stond en dat je met een paar goocheltrucs de bal via je knie en een voetpunt achterover trok, voorzette en toen zat hij erin. Via een kopbal van Keizer, geloof ik.

Cruijff: Nee, ik dacht dat dat Rijnders was.

Bomans: Op zo’n moment, denk je dan: dat ga ik doen?

Cruijff: Nee, nee. Want als je denkt, dan ben je verloren. Je weet dus dat er iemand opkomt, ik bedoel: ik had al gezien dat er iemand naar voren kwam en dat hij dus ook vrijstond en dat die bal dan ook zo gauw mogelijk moet komen. En ik dacht dat, als ik geprobeerd zou hebben die man te passeren, dat het dan te lang geduurd zou hebben. En dan moet er op zo’n moment een hele snelle oplossing gevonden worden en dan zó, dat die back er niet bij kan komen en dat ik de bal dus met mijn lichaam afscherm en dan naar de vrije man kan toespelen. Maar dat hij precies op de goede plek terecht komt, ja, dat is natuurlijk ook een kwestie van geluk.

Bomans: Weet je waar ik me zo aan erger? Dat is, dat ze vuiligheid op het veld tegenwoordig ‘professioneel’ noemen.

Cruijff: Ik onderscheid vuiligheid in twee dingen: kijk, ik bedoel: je kunt iemand een por geven dat hij in het gras terechtkomt, of hem bij z’n shirt vastpakken; dat vind ik helemaal niet zo erg. Want als iemand je vasthoudt, doet dat geen pijn en als je op de grond valt, dan val je zacht. Maar wat ik nou wel echt vuiligheid vind, is dat, als je een man voorbij bent, hij je onderuit schopt. Dat is niet enkel dat hij een overtreding begaat, maar dat kan tot gevolg hebben dat hij iemand voor weken uitschakelt of zelfs zo ernstig blesseert dat hij wel kan ophouden met voetballen.

Bomans: Heb je nog last van je liesblessure?

Cruijff: Nee, slechts af en toe.

Bomans: Ben je zenuwachtig voor een wedstrijd?

Cruijff: Zenuwachtig niet meer, maar wel gespannen.

Bomans: Dat rumoer om je heen, hoor je dat?

Cruijff: Nee, maar ik geloof wel dat je het onbewust ervaart. Die vergelijking kun je natuurlijk trekken, als er veel mensen zitten of weinig. Dan doet het me niet zoveel of ze tegen of voor zijn. Maar als de mensen erg tekeergaan, dan zweept dat je ergens wel op.

Bomans: Het is toch wel een verschil of je een uitwedstrijd of een thuiswedstrijd speelt? Want het zit hem toch in de tribune? Of ook in het veld?

Cruijff: Ja, natuurlijk zit het hem in de tribune èn het veld. Maar ik vind: als de mensen veel kabaal maken, ik bedoel als ze vóór je zijn, dan is dat natuurlijk automatisch een pluspunt, dat stimuleert. Maar zijn ze tegen je, dan kweekt dat automatisch een soort agressie. Dan wil je die mensen echt laten zien dat je er bent.

Bomans: Zijn ze wel eens tegen je?

Cruijff: Ja, natuurlijk. Als je in het buitenland speelt, is het publiek altijd tegen je, want dat is natuurlijk op de hand van de thuisclub. Maar mentaal pept je dat juist weer op.

Bomans: Vroeger had je een beroemde mentor van het Nederlandse elftal, Karel Lotsy, die hield altijd donderspeeches. Heb je dat nu ook nog?

Cruijff: Nee, ik geloof dat dat een beetje uit de tijd is.

Bomans: O ja?

Cruijff: Ja, dat dacht ik wel.

Bomans: Ook niet in de rust?

Cruijff: Nee, in de rust worden meestal wel tactische aanwijzingen gegeven. Zo van: je kunt het beter over links proberen, of over rechts; hoe het uitkomt.

Bomans: Maar Michels kon toch nog wel eens krachtig uit de hoek komen?

Cruijff: Hij kon af en toe wel eens aardig kankeren, ja. Maar dat was zuiver als er niet genoeg inzet was of zoiets. Maar ik geloof dat van die echte donderspeeches, zoals vroeger…

Bomans: Dat is er niet meer bij?

Cruijff: Nee, ik dacht dat er tegenwoordig te veel op het spel stond, en dat er zoveel financiële redenen zijn om je te prikkelen dat dat niet meer hoeft.

Bomans: We hebben het net over Michels gehad. Jullie hadden natuurlijk een band met Michels. Doet het leed dat het die man zo slecht gaat op het ogenblik?

Cruijff: Ja, en wel om twee redenen: ten eerste wens ik niemand iets slechts toe en vooral niet iemand die Nederland op het gebied van coachen zo geweldig vooruit gebracht heeft. Het is dan niet alleen voor hem een tegenslag, maar voor de gehele trainerswereld in ons land. Want hij is op een gegeven moment de vaandeldrager geweest.

Bomans: Hoe komt dat eigenlijk? Ligt dat nu aan Barcelona of ligt het aan Michels?

Cruijff: Ach, je hebt natuurlijk bij dit soort werk een grote dosis geluk nodig. Ik heb toevallig op de televisie een paar wedstrijden, flitsen van wedstrijden van Barcelona gezien en als je dan ziet hoe vaak ze vreselijk ongelukkig spelen, dan kun je daar als trainer toch ook niets aan doen. Ik geloof dat die Spaanse spelers een totaal andere mentaliteit hebben; dat ze qua mentaliteit, dus niet in voetbaltechnisch opzicht, drie jaar op ons achter liggen. Ik zal een voorbeeld geven. Vóór de wedstrijd is er een bespreking en dan geeft de trainer de laatste instructies op het moment dat je het meest gespannen bent, namelijk vlak voordat je het veld opgaat. Dan wordt er in Barcelona opeens aan de deur geklopt en dan komt er een ober binnen om de spelers een kopje thee te brengen. Nou ja, dat is natuurlijk een waanzinnig iets. Dat stamt nog uit de tijd van voor de oorlog. De hele organisatie daar is wel prof, maar ik geloof dat de spelers zelf nog geen echte profs zijn. Ik geloof dat dat het probleem is. En dat is bij ons het voordeel geweest: dat Michels zo’n 6½ jaar bij ons is geweest. Toen hij kwam waren wij nog amateurs die wel aardig konden voetballen, maar daar was dan ook alles mee gezegd. Hij heeft ons dus eigenlijk geleerd om voor je eigen geld te spelen. Hij heeft ons geleerd professioneel te denken.

Bomans: Heb je nog wel eens contact met Michels? Per brief bijvoorbeeld?

Cruijff: Nee, ik zal nog wel weer contact met hem krijgen, want privé heb ik altijd goed met hem op kunnen schieten.

Bomans: Hij maakte naar buiten toe een grimmige indruk: die van een zwijger. Vooral toen hij nog in Nederland was. Dat vond ik overigens een uitnemende tactiek.

Cruijff: Ja; een gespleten persoonlijkheid zou ik hem niet willen noemen, maar het waren, kun je zeggen, twee verschillende mensen. Als je met die man privé omging, dan kon je enorme lol met hem hebben. Dat is onvoorstelbaar. Hij hoefde maar tien woorden te zeggen en dan lachte je je blauw. Dat was zijn stijl nu eenmaal.

Bomans: Humor is de trainer voor de wedstrijd van het leven.

Cruijff: Ja, dat staat op dat bordje, hè, daar aan de muur; dat heb ik eens van iemand gekregen.

Bomans: Van wie heb je dat gekregen?

Cruijff: Dat weet ik niet meer.

Bomans: Krijg je veel cadeautjes?

Cruijff: Ja.

Bomans: Kleintjes?

Cruijff: Ja, meestal kleintjes.

Bomans: Ook met Sinterklaas?

Cruijff: Ja, allerlei dingen.

Bomans: Van Hanegem wordt wel ‘de kromme’ genoemd, nietwaar? Die trapt de bal aan één kant. Kun jij dat ook?

Cruijff: Ja. Dat is ook niet zo moeilijk. Het probleem is er juist voor de speler die de bal ontvangt. Die moet maar zien dat hij hem onder controle krijgt.

Bomans: Ik vind het soms zo onrechtvaardig voor de televisie zo’n omroeper te horen zeggen: ‘Ach, een open kans gemist, hoe is het toch mogelijk!’ Dan moet je eens zien wat er gebeurt. De bal komt met een razende snelheid aan en dan word je verondersteld hem dood te maken en hem erin te prikken temidden van een kluwen van spelers. Je staat vlak voor het doel, maar de enige manier is dat je hem meteen op de slof neemt en hem erin kanjert.

Cruijff: Maar als die bal er dan zo aankomt en die komt niet hier op je schoen maar hier (wijst op zijn schoen één centimetertje naar rechts), dan vliegt die bal niet het doel in, maar komt ergens bij de cornervlag terecht.

Bomans: Ja, precies. En dat spreekt nog veel sterker bij een omhaalbal.

Cruijff: Ja, een omhaalbal, dat is altijd zuiver geluk. Kijk, als een bal stilligt, dan is er helemaal geen probleem, dan kan ik hem bij wijze van spreken in elk hoekje van de goal prikken, waar ik hem hebben wil. Maar als hij rolt, is het wel iets anders.

Bomans: Populariteit heeft verschillende kanten, leuke en ook vervelende kanten. Dat je overal herkend wordt, dat je je privacy kwijt bent; drukt je dat wel eens?

Cruijff: Nee. Af en toe komt het wel eens ongelegen, maar het staat niet in verhouding tot de…

Bomans: Voordelen?

Cruijff: Nou, voordelen zou ik het niet eens willen noemen, het is natuurlijk wel leuk als je geregeld herkend wordt, want dat heeft een ander toch haast nooit.

Bomans: Als jij in een bus stapt, dan schrikt die hele bus zich rot.

Cruijff: Ja. Als je dat een voordeel kan noemen. Maar wat ik voordelen noem is dat je iets hebt, iets krijgt, dat andere mensen niet hebben. En dat gebeurt zelden of nooit.

Bomans: Nu ja, bijvoorbeeld dit; als je in het postkantoor voor een loket staat te wachten en er staan zo’n acht man voor je, zeggen die dan niet: Nou, Cruijffie, ga jij maar voor?

Cruijff: Nee, dat gebeurt niet. Wat me wel eens gebeurt, is dat ik geen legitimatie hoef te laten zien.

Bomans: Word je weleens bekeurd?

Cruijff: Ja.

Bomans: En zeggen ze dan niet: nou, daar beginnen we maar niet aan?

Cruijff: Nee.

Bomans: O. Het gaat dus gewoon door?

Cruijff: Ja. Het grootste nadeel is wel dat de andere mensen denken dat het voor profvoetballers allemaal maar rozegeur en maneschijn is. En dat is het beslist niet.

Bomans: Is het een zwaar beroep?

Cruijff: Ja. Het is een erg zwaar beroep.

Bomans: Waarom? Je doet het toch maar eens in de week?

Cruijff: Als je aan de top staat zoals wij, dan is het bijna altijd wel twee keer in de week: ’s zondags de competitie en op woensdag wedstrijden voor de Europacup, vriendschappelijke wedstrijden en dergelijke. En de wedstrijden voor het Nederlands elftal. Bovendien sta je altijd onder spanning, want je leeft iedere keer weer opnieuw naar zo’n wedstrijd toe. Het grootste probleem is dat je je helemaal fit moet voelen en dat het moet lukken tussen twee en half vier. Ik kan me op een bepaalde dag misschien wel fit voelen van elf tot twaalf, maar daar heeft dan niemand wat aan.

Bomans: En gebeurt het wel eens dat je je niet fit voelt of dat je geen zin hebt?

Cruijff: Nou, dat je geen zin hebt, komt niet voor. Maar je kunt een beetje ziek zijn, grieperig of zo.

Bomans: Maar dan ga je toch door?

Cruijff: Ja, natuurlijk. Het komt wel eens voor dat er bij ons iemand met 38 graden koorts een partijtje staat te voetballen.

Bomans: Maar het gaat door. Je moet bepaald wel met een houten been in bed liggen, wil je verstek laten gaan.

Cruijff: Ja. En dan krijg je natuurlijk wel wat van het een of het ander waardoor je je weer even wat beter voelt, maar dan word je daarna wel een stuk zieker natuurlijk. Dan blijf je twee dagen in bed en dan begin je maar weer.

Bomans: Ik merk tot mijn verbazing wel dat je rookt. Is dat wel goed voor je?

Cruijff: Nou, of het goed is, weet ik natuurlijk niet. Maar ik heb er in ieder geval geen last van. Ik geloof dat als ik er ooit last van zou krijgen ik er direct mee zou stoppen.

Bomans: Hoeveel rook je nou toch nog?

Cruijff: Nou, zo’n tien op een dag.

Bomans: En drinken?

Cruijff: Drinken doe ik, zoals de dokter zegt, af en toe voor de bloedvaten. Eén borreltje per dag.

Bomans: Heb je nog een dieet?

Cruijff: Nee, ik eet waar ik zin in heb.

Bomans: Voor mij is voetballen een spel dat ik jaren geleden graag deed, een tijdverdrijf, een aardigheidje d’r bij. Nu lijkt het me zo gek dat je van dat spel, die tijdvulling, een aardigheidje, je hoofdberoep maakt. Net alsof je de hele dag zou gaan zitten ganzeborden.

Cruijff: Nou, ik geloof dat dat wel eenvoudig is uit te leggen. Ik denk dat voetbal wel zo’n 80% van de recreatie in Nederland uitmaakt, en die mensen willen dus ook dat die recreatie van topkwaliteit is. En om in topconditie te blijven zou je eigenlijk de hele dag de zaak moeten bijschaven en dan kun je er niet allerlei karweitjes bij doen. Je kunt dus niet overdag hard werken en ’s avonds ook nog eens naar de training gaan. Zulke dingen kunnen niet samen gaan. Je moet altijd een zo goed mogelijke conditie hebben en je zwakke punten zoveel mogelijk bijschaven.

Bomans: Hoe komt het dat de voornaamste passieve recreatie voetbal is?

Cruijff: Daar zou eens een enquête over moeten komen.

Bomans: Ik denk wel eens dat de mensen met een hoop agressiviteit zitten. Kwaadheid omdat ze ’s morgens naar iets rots moeten en zich de hele week zitten in te houden, ze krijgen op hun lazer van hun chefs en zo, en die kunnen dan eindelijk hun kwaadheid op de tribunes uitvieren. Dat zit er ook wel in, hè?

Cruijff: Dat zou kunnen. Want als je de tribunes soms bekijkt, die ondergaan soms haast een metamorfose. Dat is haast onvoorstelbaar. Het leukste voorbeeld daarvan vind je wel in Engeland: daar komen ze keurig met hun bolhoed en hun parapluutje naar het voetbalveld en even later wordt met de bolhoed gegooid en met de paraplu geslagen.

Bomans: De zaak in de Kinkerstraat heb je niet meer, hè? Die schoenenboutique. Ging dat niet?

Cruijff: Jawel, dat ging wel, maar ik had er te weinig tijd voor.

Bomans: Heb je hem verkocht?

Cruijff: Ja.

Bomans: Zijn er collega’s van jou in het elftal die er iets bij hebben? Een winkel of zo?

Cruijff: Ja, Sjaak Swart. Maar die is dus van de iets oudere stempel.

Bomans: Maar dat is moeilijk een nevenbetrekking?

Cruijff: Ja, het is enorm moeilijk om dat te combineren.

Bomans: Het is dus meer een potje dat je op het vuur moet houden…

Cruijff: Ja, vooral zo’n Sjaak Swart, die nu al 33 jaar is. Dan moet je zoiets altijd vasthouden.

Bomans: Wat is je mooiste goal geweest?

Cruijff: Eén van mijn mooiste goals is geweest tegen Feyenoord uit, in een van de eerste wedstrijden dat ik meedeed.

Bomans: Tien jaar geleden?

Cruijff: Nee, dat is een jaar of zes geleden. Ik was toen achttien jaar.

Bomans: Was dat zo’n prachtige goal? Beschrijf hem eens.

Cruijff: Het was geloof ik de tweede wedstrijd tegen Feyenoord en toen kreeg ik zo’n bal in de diepte, met veel effect, van Piet Keizer. En die bal gaf ik dus hetzelfde effect weer mee. Dan krijg je het volgende: dat die bal onderweg nog een flinke portie effect meekrijgt, en dan op een gegeven ogenblik is de snelheid er uit, en dan gaat die bal vallen met het effect mee. Wat gebeurt er dus? Ik schiet, de keeper gaat dié kant uit, en blijft op die bal wachten, maar die vloog op een gegeven ogenblik, zó, naar de andere hoek.

Bomans: Na het stuiten?

Cruijff: Nee, zo maar in de lucht. Dat vind ik het leukste van voetballen.

Bomans: Hoeveel goals heb je al gemaakt?

Cruijff: Competitiegoals? Dat zijn er toevallig jl. zondag 150 geworden.

Bomans: In je hele carrière?

Cruijff: Ja, maar dus zuiver in competitiewedstrijden. Dat zijn er voor mij zo’n 30 à 32 per jaar. Want je bent altijd wel 1 of 2 wedstrijden geblesseerd.

Bomans: Is dat een record? Ik bedoel die goals dan.

Cruijff: Nee, bij ons heeft Sjaak Swart er zeker over de 200 gescoord Maar die speelt dan ook al een jaar of zeven langer mee.

Bomans: Wij leken denken: zo’n voetballer voetbalt alleen op zondagmiddag. Dat is niet zo?

Cruijff: Nee. Je traint dus op de eerste plaats elke dag.

Bomans: Elke dag?

Cruijff: Ja, elke dag, elke ochtend en ook vaak ’s morgens en ’s middags. En dan hebben we volgens de regels op woensdag een vrije dag. Maar ik speel zo vaak op woensdag, dat ik die vrije dag nu bijvoorbeeld al in zes weken niet heb gehad. En wat er nog bijkomt en wat dan wel een van de belangrijkste dingen is; vanaf donderdag moet je je zelf al weer een beetje gaan inhouden; dus ik kan niet op vrijdagavond bijvoorbeeld een tweede voorstellinkje pikken. Dat zijn dingen die niet gaan.

Bomans: Je gaat dus altijd vroeg naar bed? Hoe laat?

Cruijff: Nou ja, vroeg naar bed, in ieder geval zit je thuis en dan kom je ook niet in de verleiding om dingen te gaan doen die niet goed voor je zijn, zoals een biertje drinken of zo.

Bomans: Wat is op tijd naar bed? Hoe laat ga je dan?

Cruijff: Ach, ik geloof dat dat voor ieder verschillend is. Ik ga meestal om een uur of elf, half twaalf naar bed.

Bomans: En hoe laat sta je op?

Cruijff: Om een uur of half negen.

Bomans: Hoe laat is de training?

Cruijff: Om een uur of half elf.

Bomans: In Amsterdam?

Cruijff: Ja.

Bomans: Ga je dan met de auto?

Cruijff: Ja.

Bomans: Je hebt niet veel vrije tijd?

Cruijff: Nee, erg weinig. Het enige is: als er niet op woensdag gespeeld wordt en ik heb die woensdag dan dus vrij, dan reserveer ik die vrije woensdagmiddag voor mijn gezin. Om met de kleine een stukje te gaan wandelen of iets dergelijks.

Bomans: Lees je veel?

Cruijff: Nee, ik lees alleen maar voor ontspanning, als u begrijpt wat ik bedoel.

Bomans: Ja, ja, ik begrijp wat je bedoelt.

Cruijff: Dus ik wil niet zo lezen dat ik er altijd bij moet denken. Als ik lees, dan wil ik zo lezen dat ik er rustig een bladzij bij kan overslaan. En dat ik dan ondertussen rustig aan andere dingen kan denken, en dat ik dan drie bladzijden verderop weer gewoon in het verhaal zit.

Bomans: Heb je wel eens een boek van mij gelezen, vraag ik me nu bezorgd af.

Cruijff: Ja.

Bomans: Nou deze vraag: Cruijff komt op en de hele tribune denkt: nou gaan we het zien. Dat is de ster. Hij moet het maar waarmaken. Het lijkt mij dat dat een enorme druk geeft. Al die mensen op die tribunes die van jou een soort tovenaar maken, een magiër, die de ster van het veld moet zijn. Terwijl die man toch ook maar een mens is. Dat lijkt me toch een hele druk.

Cruijff: Dat is inderdaad een hele druk; vooral in het begin heb je daar last van. Dus als je pas begint te voetballen en je komt in zo’n stampvol stadion, dan denk je, Jezus, komen al die mensen naar mij kijken? En dan gaat het onherroepelijk fout.

Bomans: Dan gaat het fout?

Cruijff: Ja, als je aan die mensen denkt. Daar moet je niet aan denken. Je kunt bij jezelf denken: Ik ga enorm mijn best doen, maar je moet er naar toe leven en het moet, lijkt mij, een soort gewoonte worden. Je weet: die mensen zitten er nu eenmaal en het moet dus niet zo zijn dat het je irriteert. Het moet dus iets worden wat normaal is.

Bomans: Heb je wel eens gehad, je leest dat wel eens, dat na een geweldige wedstrijd waarin je geschitterd hebt, de mensen naar je huis kwamen om een aubade of serenade te brengen?

Cruijff: Nee.

Bomans: Is het hier een beetje een koele bevolking?

Cruijff: Ik geloof dat de Nederlandse mentaliteit zó is, op voetbalgebied tenminste: ze lijden of aan overschatting of aan onderschatting.

Bomans: Wie?

Cruijff: De mensen. Ik heb het zelf meegemaakt, drie jaar geleden tegen Benfica; we hadden toen twee wedstrijden in de Europacup gewonnen, toen kwamen er allerlei mensen op de televisie die zeiden: Ach, die van Benfica, dat zijn allemaal maar ouwe mensen, die kunnen er niks meer van. En die mensen komen hier en wij verliezen die partij met 3-1. En toen begonnen alle mensen te denken: Zijn ze nou oud of zijn ze nou nog niet oud? Afijn, we krijgen de return in Lissabon en daar spelen wij de partij van ons leven en winnen met 3-1. Toen gingen die mensen waarschijnlijk bij zichzelf denken: Nou, die jongens kunnen er toch wel wat van. En toen werd er een beslissingswedstrijd in Parijs gespeeld en toen werd de hele Nederlandse economie ontwricht, want toen kwamen er zo’n 30.000 Nederlanders met vliegtuigen, treinen, bussen naar Parijs. En dan denk je: Ja, wat moet je daar nou in godsnaam van denken? En toen wonnen we daar, met 3-0. En toen komen we later nog in de finale, wat dus al iets ongehoords was, want dat was nog nooit eerder een Nederlandse club gelukt, maar op dat moment dat je dat bereikt had, mocht je al van niemand meer verliezen. Maar wat gebeurt er? We verliezen die finale met 4-1. En toen stonden er precies twee mensen en een paardekop op Schiphol. Terwijl we toch in de finale gespeeld hadden, wat nog nooit gebeurd was. En dan ga je denken: Wat is dat voor een mentaliteit?

Bomans: D’r stond geen mens?

Cruijff: Geen mens. Twee man en een paardekop. Voor de rest stond er niemand. En nu, twee jaar later, winnen we de Europacup en dan staan er honderdduizenden mensen. Langs de routes, op de straat, het was onvoorstelbaar. Dan denk je: Wat is het verschil nu eigenlijk?

Bomans: Je wilde dus zeggen: De Nederlandse mentaliteit kent geen midden?

Cruijff: Ja, precies.

Bomans: Wie wordt er dit jaar kampioen?

Cruijff: Als ik dat wist, dan sloot ik een heleboel weddenschappen af.

Bomans: Ajax staat voor hè, nu?

Cruijff: Staat nog voor, ja.

Bomans: Met twee punten. Dan komt Feyenoord en dan FC Twente, geloof ik. Is dat niet fnuikend voor het Nederlandse voetbal? Dat er altijd maar twee zijn? Zou het niet beter zijn als er nog meer waren?

Cruijff: Het zou beter zijn.

Bomans: Hoe staat het met de verhouding werkgever-werknemer in de voetballerij ?

Cruijff: Die ligt scheef.

Bomans: Ligt scheef. Die is niet rechtvaardig? Finan­cieel onbillijk?

Cruijff: Nou, laat ik het zo zeggen: financieel is het niet onbillijk, maar je hebt eigenlijk geen poot meer om op te staan. Je hebt het transfersysteem en dat behelst dus dat je verkocht kunt worden naar een andere club, met je eigen toestemming natuurlijk…

Bomans: Krijg je dat niet zelf, dat geld?

Cruijff: Nee, nee, dat krijgt de club.

Bomans: Als je nu voor 300.000 gulden verkocht wordt, wat krijgt dan de speler?

Cruijff: Niets.

Bomans: Helemaal niets?

Cruijff: Helemaal niets. Maar je hebt dan wel het recht om een salaris te vragen van 10%. Dat zou dus 30.000 gulden zijn. Dat is natuurlijk een brutosalaris.

Bomans: Wat hou je eraan over?

Cruijff: Nou, daar zal een mille of zes af gaan en dan zou je 24 mille overhouden. Maar het ergste is ’t nog als je níet gekocht wordt, want niet iedereen koopt je zomaar voor 300.000 gulden. Dat komt niet elke dag voor. Nou is het ergste dus: je kan wel verplaatst worden door de club; de club wil je dus kwijt, en het kan dan gebeuren dat je niet met de club tot overeenstemming kunt komen en dat je dan zelf weg wilt. Dat je dus zelf op de transferlijst gaat. En dan moet je er weer rekening mee houden, dat, als je dan niet wegkomt omdat het transferbedrag te hoog is, bijvoorbeeld dat een club wel 100.000 gulden wil geven maar geen 300.000, dat je het volgend jaar zo’n 20% minder verdient.

Bomans: Omdat je zelf de transfer hebt aangevraagd?

Cruijff: Als je nou diezelfde 300.000 gulden even aanhoudt, dan zou je dus 10% mogen verdienen, dat is dus 30.000 gulden; maar daar gaat dan die 20% van af omdat je niet verkocht wordt; dat is dus een soort straf; en dan hou je dus maar 24 over en die 24 is ook weer belastbaar.

Bomans: Dat is dan dus wel weinig in vergelijking met wat de club krijgt. Daar zit iets onrechtvaardigs in. Maar aan de andere kant moet ik zeggen dat we nou toch rekenen in tienduizenden guldens. Als een gewone vakman zegt: ik verdien 30 mille, dan schrikt de hele buurt zich rot en hangen ze de vlag uit.

Cruijff: Maar diezelfde werkman, daar komen niet elke week tienduizenden mensen naar kijken en diezelfde werkman kost niet als hij van de ene baas naar de andere gaat, 300.000 gulden. Dus de verhoudingen op dit punt liggen scheef. Plus dat iedereen baas over zichzelf is in zijn privé- leven. Dus als je een enorme baan aangeboden krijgt dan moet je zelf kunnen zeggen: ik wil niet. Dat is er bij ons dus niet bij. Als je één keer getekend hebt, zit je er voor je leven aan vast.

Bomans: Maar van de andere kant moet ik zeggen: de club krijgt een enorm deel van de buit.

Cruijff: Ja, alles.

Bomans: Laten we zeggen 90%. Maar aan de andere kant staat daar tegenover dat die club jou gemaakt kan hebben. De trainer is er aan te pas gekomen, de club heeft jou ontdekt, ze hebben een veld, ze hebben enorme kosten en ze hebben jou gemaakt.

Cruijff: Dat klopt.

Bomans: Dan is het ook rechtvaardig, dat zij ook van de vruchten plukken.

Cruijff: Uiteraard.

Bomans: Maar je vindt het toch te veel?

Cruijff: Te veel niet, maar ik vind toch dat die regeling van zoveel procent veranderd moet worden.

Bomans: Wanneer ben je ontdekt als voetballer? Iemand heeft het toch gezien? Iemand heeft toch ooit gezegd: Er zit wat in die jongen Cruijff?

Cruijff: Nou, ik heb van mijn jeugd af aan bij Ajax gespeeld.

Bomans: Hoe oud was je toen je je aanmeldde?

Cruijff: Tien jaar. En zo ben je successievelijk gegroeid.

Bomans: Heb je het spel op straat geleerd?

Cruijff: Ja.

Bomans: Waar?

Cruijff: Nou, toentertijd speelden we veel in de speeltuin.

Bomans: In Amsterdam?

Cruijff: Ja, ik woonde vlak bij het Ajax-stadion.

Bomans: En dan ging je op straat spelen, met een balletje. En heb je daar veel trucjes geleerd?

Cruijff: Ja, als je daar aanleg voor hebt, dan leer je daar de meeste dingen.

Bomans: Dus dat is een belangrijke tijd eigenlijk.

Cruijff: Dat, dacht ik wel, ja.

Bomans: Wie heeft je toen ontdekt. Of is dat niet een bepaalde man geweest?

Cruijff: Nou, er zijn natuurlijk wel verschillende trainers geweest die daar invloed op gehad hebben. Ik heb nog een stukje liggen van een krant dat mijn armen takjes waren aan een boom, zo dun, en dat mijn lichaam een lucifer was en dat soort toestanden. En er is een trainer geweest, de jeugd-trainer, Van Veen, die me fysiek een beetje sterker gemaakt heeft.

Bomans: Was je zó tenger?

Cruijff: Ik was heel tenger. Nou nog trouwens, maar toen was het vel over been eigenlijk. En hij heeft me fysiek sterker gemaakt door oefeningen met zware dingen, met gewichten, met halters enzovoort.

Bomans: Was je te zwak?

Cruijff: Als er iemand nieste, dan lag ik ondersteboven.

Bomans: Wat woog je toen je geboren werd?

Cruijff: Nou, niet slecht, een pond of zeven dacht ik.

Bomans: Ben je altijd tenger geweest?

Cruijff: Ja, ik ben altijd tenger geweest.

Bomans: Van het begin af aan?

Cruijff: Ja, ik ben nu nog geen zwaargewicht, want ik weeg nu nog pas 67 kilo.

Bomans: Is het voor de andere spelers van je team niet vervelend om altijd maar te lezen over Keizer en Cruijff? Wekt dat niet een zekere geprikkeldheid en afgunst?

Cruijff: Ik dacht in het begin dat er wel over gesproken is, dat lijkt me ook wel normaal.

Bomans: Het lijkt me niet leuk om altijd maar te lezen dat…

Cruijff: Nee, maar ik geloof dat die jongens het op de een of andere manier geaccepteerd hebben en dat die jongens zo verstandig zijn geweest om te zeggen: zij zijn de afleiders en ze spelen daarbij nog redelijk voetbal ook, dus wij verdienen ons geld daar ook mee.

Bomans: Zie je die anderen wel eens, buiten de wedstrijden en buiten het trainen? Met wie ben je bevriend?

Cruijff: Wanneer zou je ze nou moeten zien…

Bomans: Nou ja, dat ze ’s avonds een kaartje komen leggen.

Cruijff: Waarom? Ik zie ze al de hele week zowat iedere dag! ’s Morgens en ’s middags en vaak ook ’s avonds op de trainingen.

Bomans: Weten alle spelers van elkaar wat ze verdienen?

Cruijff: Nee, dat weten ze niet.

Bomans: Nog één vraag: Heb je nevenverdiensten?

Cruijff: Ik had een zaak, en daarbij was ik geïnteresseerd in een fabriek, de Puma-voetbalschoenenfabriek, en daar loop ik op.

Bomans: Je hebt ze nou niet aan.

Cruijff: Nee, ik zit op m’n sokken.

Bomans: Die schoenen knellen toch niet, hoop ik?

Cruijff: Nee, meneer.

Wat is nu het interessante aan een man als Johan Cruijff?

Ten eerste het fenomeen van een soort lijfelijke intelligentie, het wonderlijk schouwspel van iemand die met armen en benen denkt. Denken is abstract en onzichtbaar: alleen hier zie je iemand denken. Dat is het eerste boeiende.

Het tweede is dat je tegenover iemand zit die de afgod is van een paar miljoen Nederlanders. Het bestaan van zulke mensen is belangrijker dan men in het algemeen beseft.

Chesterton merkte eens ergens op dat het begrip ‘volk’ geen wortels meer heeft in de realiteit. Het dient vervangen te worden door ‘massa’. Datgene wat een volk bijeenhoudt, zijn gemeenschappelijke gedachten. Nu is de voorliefde voor een bepaalde speler wel geen sublieme binding, zoals vroeger het geloof of een bepaalde levensopvatting of een gemeenschappelijk gevaar (Israël, of wij tijdens de Duitse bezetting), maar het is meer dan niets.

De liefde voor een club, die zich dan meestal nog in de voorliefde voor een bepaalde speler kristalliseert, is toch het cement dat zo’n tribune bij elkaar houdt en dat de volgende maandagmorgen in ontelbare schaftlokalen rode hoofden bij elkaar drijft boven koppen koffie en meegebrachte boterhammen.

Wij praten veel over de toenemende eenzaamheid van de mens en hoe overdreven het ook klinken mag, figuren als Cruijffie heffen dit isolement wel niet op, maar smeden toch een paar uur lang een warme saamhorigheid die, dacht ik, sociaal gezien een belangrijke functie vervult. Het willen wat de anderen ook willen, is een gevoel dat onze beschaving eeuwenlang gekend heeft: dit gevoel van verbondenheid is nu teruggebracht tot een wekelijks zondagmiddageilandje, een kleine oase van gemeenschappelijkheid in een woestijn waar ieder verder zijn eigen weg maar zoeken moet. Dit geeft een groot gevoel van geborgenheid en ik geloof dat wij hier aan de wortel zijn van het geheim waarom zulke mensen zo mateloos geliefd zijn.